the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 9
1 (8-23) Maar het zal niet donker blijven boven hen, die in angst zijn. Heeft Hij in den eersten tijd gering gemaakt het land van Zebulon en het land van Naftali, zo zal Hij het ten laatste heerlijk maken, den weg aan de zee, het land aan gene zijde van den Jordaan, het Galilea der heidenen.2 (9-1) Het volk, dat in de duisternis wandelt, ziet een groot licht, en over degenen, die in het duistere land wonen, schijnt het helder.3 (9-2) Gij hebt dit volk in aantal groot gemaakt, Gij maakt groot zijne vreugde; voor U zal men zich verblijden, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men vrolijk is, als men den buit uitdeelt.4 (9-3) Want Gij hebt het juk van hunnen last, en de roede van hunne schouders, en den stok van hunne drijvers verbroken, als ten tijde van Midian,5 (9-4) want de gehele wapenrusting van hen, die zich met onstuimigheid toerusten, en het bloedig kleed zullen verbrand en door vuur verteerd worden.6 (9-5) Want ons is een kind geboren, een zoon is ons gegeven, wiens heerschappij op zijnen schouder is; en zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, Eeuwige Vader, Vredevorst.7 (9-6) Aan de grootheid zijner heerschappij en aan den vrede zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, opdat hij het bevestige en versterke met gericht en gerechtigheid, van nu af tot in eeuwigheid. De ijver des Heren Zebath zal dat doen.
8 (9-7) De Heer heeft een woord gezonden tegen Jakob, en het is in Isral gevallen.9 (9-8) Dus zullen zij het gewaarworden, en het ganse volk Efram, en de burgers van Samari, die in hoogmoed en trotschheid zeggen:10 (9-9) Tichelstenen zijn gevallen, maar wij willen het met gehouwen stenen weder bouwen; men heeft wilde vijgebomen afgehouwen, wij willen cederen in de plaats zetten.11 (9-10) Want de Heer zal Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en zijne vijanden tegen hem wapenen;12 (9-11) de Syrirs van voren en de Filistijnen van achteren, dat zij Isral verslinden met vollen mond. In dit alles houdt zijn toorn nog niet op, maar zijn hand blijft steeds uitgestrekt.13 (9-12) Nochtans keert het volk zich niet tot dengene, die hen slaat, en zij vragen niet naar den Heer Zebath.14 (9-13) Daarom zal de Heer afhouwen uit Isral het hoofd en den staart, den tak en den stronk op nen dag.15 (9-14) De oude en de aanzienlijke lieden zijn het hoofd, de profeten, die leugen leren, zijn de staart.16 (9-15) Want de leidslieden van dit volk zijn verleiders, en wie zich door hen laten leiden, zijn verloren.17 (9-16) Daarom zal de Heer zich over hunne jonge manschap niet verblijden, noch over hunne wezen en weduwen zich ontfermen; want zij zijn allen huichelaars en kwaaddoeners, en ieders mond spreekt dwaasheid. In dit alles houdt zijn toorn nog niet op, maar zijne hand blijft steeds uitgestrekt.18 (9-17) Want de goddeloosheid brandt als een vuur, en verteert doornen en distels, en ontsteekt de struiken van het dichte woud, en geeft hogen rook.19 (9-18) Vanwege den toorn des Heren Zebath is het land verduisterd, en is het volk als spijs voor het vuur: de n verschoont den ander niet.20 (9-19) Roven zij ter rechterhand, zij lijden honger; verslinden zij ter linkerhand, zij worden niet verzadigd; elk verslindt het vlees van zijnen helper.21 (9-20) Manasse Efram, en Efram Manasse, maar te zamen zijn zij tegen Juda. In dat alles houdt zijn toorn niet op, maar zijne hand blijft steeds uitgestrekt.