the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 26
1 In dien tijd zal men dit lied zingen in het land van Juda: Wij hebben ene vaste stad; muren en schansen maakt Hij tot heil.2 Doet de poorten open, opdat het rechtvaardige volk daarbinnen trede, hetwelk trouw bewaart.3 Gij onderhoudt steeds vrede, volgens zekere toezegging; want op U mag men zich verlaten.4 Daarom verlaat u op den Heer eeuwiglijk, want de Heere Heere is ene steenrots eeuwiglijk;
5 Hij buigt degenen, die in de hoogte wonen; de hoge stad vernedert Hij, ja Hij stoot ze tot de aarde toe, dat zij in het stof ligt,6 dat zij met voeten vertreden wordt, ja met de voeten der armen, met de hielen der geringen.7 Maar de weg der rechtvaardigen is geheel effen, het pad der rechtvaardigen maakt Gij recht.8 Want wij wachten op U, Heer, op den weg uws rechts; tot uwen naam en tot uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel.9 Van harte begeer ik U des nachts, ook met mijnen geest, in het binnenste van mij, zoek ik U; want, wanneer uwe oordelen in het land gaan, leren de bewoners des aardbodems gerechtigheid.10 Maar al wordt den goddelozen genade aangeboden, zo leren zij nochtans geen gerechtigheid, maar doen slechts kwaad in het land van louter recht; want zij zien de heerlijkheid des Heren niet.11 Heer, uwe hand is verhoogd, dat zien zij niet; maar als zij het zullen zien, zullen zij beschaamd worden wegens den ijver over uw volk; ook zult Gij hen verteren met het vuur, waarmede Gij uwe vijanden verteert.
12 Maar ons, Heer, zult Gij vrede beschikken; want alles, wat wij uitvoeren, hebt Gij ons gegeven.13 Heer, onze God, er hebben wel andere heren over ons geheerst dan Gij, maar wij gedenken nochtans aan U alleen en aan uwen naam.14 De doden worden niet weder levend, de overledenen staan niet weder op; want Gij hebt hen bezocht en verdelgd, en al hunne gedachtenis teniet gedaan.15 Maar Gij, Heer, vaart voort onder de heidenen, Gij vaart steeds voort onder de heidenen en bewijst uwe heerlijkheid en komt tot aan het einde der aarde.16 Heer, wanneer er droefenis is, zoekt men U; als Gij hen kastijdt, roepen zij angstig.17 Gelijk ene zwangere vrouw, als zij welhaast baren zal, beangst is, en in hare smarten kermt, zo ging het ons ook, Heer, voor uw aangezicht.18 Wij waren ook zwanger en waren beangst, dat wij nauwelijks ademhaalden; wij konden het land niet helpen en de bewoners des aardbodems willen niet vallen.19 Maar uwe doden zullen leven, ook mijn lichaam; zij zullen opstaan; waakt op en roemt, gij, die onder de aarde ligt, want uw dauw is een dauw des groenen velds, en het land der doden zult gij terneder werpen.
20 Ga heen, mijn volk, in uwe kamer, en sluit de deur achter u toe; verberg u een klein ogenblik, totdat de toorn overga.21 Want zie, de Heer zal uitgaan van zijne plaats, om de boosheid van de inwoners des lands over hen te bezoeken, dat het land zijne bloedschulden zal openbaren, en niet langer bedekt houden, wie daarin gedood zijn.