the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 22
1 Dit is de last aangaande het dal des gezichts: Wat is er nu, dat alles op de daken klimt?2 Gij waart vol gedruis, ene stad vol volk, ene vrolijke stad. Uwe verslagenen zijn niet met het zwaard verslagen en niet in den strijd gestorven,3 maar al uwe hoofdlieden zijn voor den boog weggeweken; allen, die men in u gevonden heeft, zijn te zamen gebonden, van verre zijn zij gevlucht.4 Daarom zeg ik: Wendt u van mij weg, laat mij bitterlijk wenen, bemoeit u niet om mij te troosten over de verwoesting der dochters mijns volks;5 want het is een dag der beroering en der vertreding en der verwarring van den Heer, den Heer Zebath, in het dal des gezichts, vanwege het ondergraven van den muur en het geschrei naar het gebergte toe.6 Want Elam komt, pijlkokers dragende, met wagens, lieden en ruiters, en Kr glinstert met de schilden;7 en het zal geschieden, dat uwe uitgelezen dalen vol wagens zullen zijn, en dat de ruiters zich zullen legeren voor de poorten.
8 Dan zal het voorhangsel van Juda ontbloot worden, zodat men in dien tijd zien zal naar het krijgsgereedschap in het huis des wouds;9 en gij zult vele scheuren aan de stad van David zien, en zult het water in den ondersten vijver moeten vergaderen;10 gij zult ook de huizen te Jeruzalem tellen, ja gij zult de huizen afbreken om de muren te herstellen;11 en gij zult ene gracht maken tussen de beide muren van het water des ouden vijvers; nochtans ziet gij niet op Hem, die dit beschikt heeft, en geeft geen acht op Hem, die dit bereidde.12 Daarom zal de Heer, de Heer Zebath, op dien tijd laten roepen, dat men wenen en klagen en zich scheren en zakken aantrekken moet.13 Zie, enkel vreugde en blijdschap is er met runderen te doden, schapen te slachten, vlees te eten, wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, wij sterven toch morgen.14 Dit is aan mijne oren door den Heer Zebath geopenbaard: ziet toe, of u deze misdaad zal vergeven worden, totdat gij sterft, spreekt de Heer, de Heer Zebath.
15 Aldus spreekt de Heer, de Heer Zebath: Ga heen tot den schatmeester, Sebna den hofmeester, en zeg tot hem:16 Wat doet gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u hier een graf laat uithouwen, als een die zijn graf in de hoogte laat uithouwen, die zich ene woning in de steenrots laat maken?17 Zie, de Heer zal u wegwerpen, gelijk een sterke iemand wegwerpt, en u geheel overdekken;18 en Hij zal u wegrollen als een bal naar een uitgestrekt land; daar zult gij sterven, daar zullen uwe kostelijke wagens blijven, gij schandvlek van het huis uws Heren.19 En Ik zal u van uwen post verstoten, en van uw ambt zal Ik u afzetten.20 En op dien tijd zal Ik roepen mijnen knecht Eljakim, den zoon van Hilka;21 en Ik zal hem uwen rok aantrekken, en hem met uwen gordel gorden, en uwe macht in zijne hand geven, opdat hij tot een vader zij den inwoners van Jeruzalem en den huize van Juda;22 en Ik zal de sleutels van het huis van David op zijnen schouder leggen, opdat hij opendoe en niemand toesluite, en hij toesluite en niemand opendoe;23 en Ik zal hem als een nagel steken aan ene vaste plaats, en hij zal den stoel der ere hebben in zijns vaders huis,24 opdat men aan hem hange al de heerlijkheid van zijns vaders huis, de kinderen en kindskinderen, al het kleine gereedschap, zowel de drinkvaten als allerlei kruiken.25 In dien tijd, spreekt de Heer Zebath, zal die nagel weggenomen worden, die in ene vaste plaats gehecht was, opdat hij in stukken breke en valle, en wat hij droeg verbrijzeld worde. Aldus heeft de Heer gesproken.