the Saturday after Christmas
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 14
1 Want de Heer zal zich over Jakob ontfermen, en Isral nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land herstellen; en vreemdelingen zullen zich tot hen vervoegen en Jakobs huis aanhangen;2 en de volken zullen hen aannemen en aan hunne plaats brengen, zodat het huis Israls hen bezitten zal in het land des Heren tot knechten en dienstmaagden; en zij zullen gevankelijk wegvoeren degenen, door wie zij gevangen waren, en heersen over hunne drijvers.3 En in dien tijd, wanneer de Heer u rust zal geven van uw jammer en verdriet, en van de harde dienstbaarheid, waarin gij geweest zijt,
4 zult gij dit lied aanheffen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe is het met den drijver zo geheel uit, hoe heeft de afperser een einde!5 De Heer heeft den stok der goddelozen gebroken, de roede der overheerschers,6 die de volken sloeg in verbolgenheid zonder ophouden, die met woede heerste over de natin, en ze vervolgde zonder barmhartigheid.7 Nu rust immers de gehele wereld, en is stil, en juicht vrolijk;8 ook verheugen zich de dennen over u, en de cederen op den Libanon, zeggende: Sinds gij daar nederligt, komt niemand op om ons af te houwen.9 Het dodenrijk hieronder sidderde om u, toen gij het tegemoet kwaamt; het wekte u de doden op, alle machtigen der aarde, en het gebood allen koningen der volken van hunne tronen op te staan;10 dat die allen, de een na den ander, zullen spreken en tot u zeggen: Gij zijt k geslagen gelijk wij, en het gaat u als ons;11 uwe pracht is nedergedaald in het dodenrijk, met het geklank uwer harpen; motten zullen uw bed zijn, en wormen uw bedeksel.12 Hoe zijt gij van den hemel gevallen, gij schone morgenster! Hoe zijt gij ter aarde geveld, gij die de volken krenktet!13 Gij dacht in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, en mijnen troon boven de sterren Gods verhogen;14 ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijde van het Noorden; ik zal boven de hoge wolken varen, en den Allerhoogste gelijk zijn.15 Ja, ten afgrond zijt gij nedergeworpen, in het allerdiepste van den afgrond.16 Wie u ziet, zal u aanschouwen en op u letten, en zeggen: Is dat die man, die de aarde deed sidderen en de koninkrijken deed beven;17 die den aardbodem tot ene woestijn maakte en de steden daarop slechtte, en zijne gevangenen niet los gaf?18 Het is waar, alle koningen der volken liggen met ere neder, elk in zijn huis;19 maar gij zijt weggeworpen uit uw graf, als een verachte tak, bekleed met doodgeslagenen, die met het zwaard doorstoken zijn, die nederdalen in den steenkuil des grafs, als een vertreden aas.20 Gij zult niet met hen begraven worden, want gij hebt uw land verdorven en uw volk verslagen: men zal aan het zaad der boosaardigen nooit gedenken.21 Maakt u gereed om zijne kinderen te slachten, om de misdaad hunner vaderen, dat zij niet opstaan noch het land berven, noch den aardbodem vol steden maken.22 En Ik wil over hen op staan, spreekt de Heer Zebath, en te Babel uitroeien hunne gedachtenis, hunne overgebleven neven en nakomelingen, spreekt de Heer;23 en Ik wil het maken tot een erfdeel voor de egels, en tot een waterpoel, en wil het met een bezem des verderfs uitvegen, spreekt de Heer Zebath.
24 De Heer Zebath heeft gezworen en gezegd: Voorwaar, het zal gaan zoals Ik het overlegd heb, en het zal blijven, zoals Ik het heb beraadslaagd;25 dat Assur in mijn land verbrijzeld zal worden en Ik hem op mijne bergen vertreden zal, opdat zijn juk van hen genomen worde en zijn last van hunnen schouder wijke.26 Dit is de raadslag, besloten over alle landen, en dit is de uitgestrekte hand over alle volken.27 Want de Heer Zebath heeft het besloten: wie zal het weren? En zijne hand is uitgestrekt: wie zal die afwenden?28 In het jaar, toen koning Achaz stierf, was dit de last:29 Verheug u niet, gij geheel Filistijnenland, omdat de roede, die u sloeg, gebroken is; want uit den wortel der slang zal ene basilisk voortkomen, en hare vrucht zal ene vurige vliegende draak zijn.30 Want de eerstgeborenen der nooddruftigen zullen weiden, en de armen veilig rusten; maar uwen wortel zal Ik door den honger doden, en uwe overgeblevenen doe ombrengen.31 Kerm, o poort, jammer, o stad. Het gehele Filistijnenland gaat tegronde; want van het Noorden komt een rook, en er is geen eenzame in zijne tenten.32 En wat zal men den boden der volken over en weder zeggen? "De Heer heeft Sion bevestigd, en de ellendigen zijns volks zullen aldaar ene toevlucht hebben."