the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 11
1 En er zal een rijsje voortkomen uit den stam van Isa, en een scheut uit zijnen wortel vrucht voortbrengen;2 en op hem zal rusten de Geest des Heren, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heren.3 En een lieflijke reuk zal voor hem zijn de vreze des Heren; hij zal niet richten naar hetgeen zijne ogen zien, noch oordelen naar hetgeen zijne oren horen,4 maar hij zal de armen met gerechtigheid richten, en naar billijkheid oordelen over de ellendigen des lands; en hij zal met den staf zijns monds de aarde slaan, en met den adem zijner lippen den goddeloze doden;5 gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn, en waarheid de gordel zijner heupen.6 De wolven zullen bij de lammeren wonen, en de luipaard bij de bokken liggen; een klein jongsken zal kalveren en jonge leeuwen en mestvee te zamen drijven;7 koeien en berinnen zullen ter weide gaan, dat hare jongen bij elkander liggen, en de leeuwen zullen stro eten gelijk de ossen;8 en een zuigeling zal zijnen lust hebben aan het hol der adders, en een gespeend kind zal zijne hand uitsteken in den kuil van den basilisk.9 Men zal nergens leed doen noch verderven op mijnen heiligen berg; want het land zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk water de zee bedekt.
10 En het zal geschieden in dien tijd, dat de wortel van Isa tot ene banier der volken zal opgericht staan; naar dien zullen de heidenen vragen, en zijne rustplaats zal heerlijk zijn.11 En de Heer zal in dien tijd ten tweeden male zijne hand uitstrekken, opdat Hij het overblijfsel zijns volks verkrijge, hetwelk overgebleven is van de Assyrirs, Egyptenaars, Pathros, Morenland, de Elamieten, Sinear, Hamath, en van de eilanden der zee;12 en Hij zal ene banier onder de heidenen oprichten, en de verjaagden van Isral te zamen brengen, en de verstrooiden uit Juda tot elkander voeren van de vier streken des aardrijks.13 En de nijd tegen Efram zal ophouden, en de vijanden van Juda zullen uitgeroeid worden; Efram zal Juda niet meer benijden, en Juda niet meer tegen Efram zijn;14 maar zij zullen den Filistijnen op den hals zijn tegen het Westen, en al degenen, die tegen het Oosten wonen, beroven; aan Edom en Moab zullen zij hunne handen slaan, en de kinderen Ammons zullen hun gehoorzaam zijn.15 En de Heer zal den inham der zee van Egypte droog leggen, en zal zijne hand laten gaan over het water met zijnen sterken wind, en de zeven stromen slaan, dat men met schoenen daardoor kan gaan;16 en er zal ene baan zijn voor het overblijfsel zijns volks, dat overgebleven is van de Assyrirs, gelijk er voor Isral was, ten tijde toen zij uit Egypteland trokken.