the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Hosea 9
1 Gij behoeft u niet te verblijden, Isral, noch te roemen, gelijk de volken; want gij hoereert tegen uwen God, daarmede zoekt gij hoerenloon op alle dorsvloeren des korens.2 Daarom zullen de dorsvloeren en de wijnpersen hen niet voeden en de most zal hen teleurstellen.3 Zij zullen niet blijven in het land des Heren, maar Efram moet naar Egypte wederkeren en moet in Assyri eten hetgeen onrein is.4 Daar plengen zij den Heer geen drankoffers van wijn en hunne offers behagen Hem niet; als brood der treurenden zullen zij hun zijn, waardoor allen verontreinigd worden, die er van eten; want hun brood is slechts voor hen zelven en het zal niet in het huis des Heren gebracht worden.5 Wat wilt gij dan op de hoogtijden en op de feestdagen des Heren doen?6 Zie, zij moeten weg wegens de vernieling; Egypte zal hen verzamelen en Mof zal hen begraven; distels zullen wassen waar nu het zilver hunner lieve afgoden staat en doornen in hunne woningen.
7 De tijd der bezoeking is gekomen, de tijd der vergelding; dit zal Israls gewaarworden: de profeten zijn dwazen en die ingevingen voorwenden zijn onzinnig; omdat uwe misdaad groot en uwe verleiding ook groot is.8 De wachters van Efram hielden zich weleer aan mijnen God; maar nu zijn zij profeten, die valstrikken leggen op al hunne wegen door de gehate afgoderij in het huis huns Gods.9 Zij verderven het te diep, gelijk ten tijde van Gibea: daarom zal Hij hunne misdaad gedenken en hunne zonden bezoeken.10 Ik vond Isral in de woestijn als druiven en zag uwe vaderen als de eerste vijgen aan den vijgeboom; maar naderhand gingen zij tot Bal Peor, en verloofden zich aan den schandelijken afgod en werden even gruwelijk als hun boeleerder.
11 Daarom zal de heerlijkheid van Efram als een vogel wegvliegen, dat zij noch baren, noch dragen, noch zwanger zullen worden.12 En of zij hunne kinderen al grootbrachten, zo zal Ik hen echter zonder kinderen doen zijn, dat zij geen volk meer zullen zijn; en wee over hen, als Ik van hen zal geweken zijn!13 Efram, als Ik het aanzie, is geplant in ene liefelijke woonplaats gelijk Tyrus, maar moet nu zelf zijne kinderen tot den doodslager uitbrengen.14 Heer, geef hun, maar wat zult Gij hun geven? Geef hun onvruchtbare schoten en uitgedroogde borsten.15 Al hunne boosheid geschiedt te Gilgal, aldaar ben Ik hun vijand; en Ik zal hen ook wegens hun kwaaddoen uit mijn huis stoten en hun geen barmhartigheid meer bewijzen; want al hunne vorsten zijn afvallig.16 Efram is geslagen, hun wortel is verdord, dat zij geen vrucht meer kunnen dragen; en of zij al baren mochten, zo zal Ik nochtans de geliefde vrucht huns schoots doden.17 Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij Hem niet willen horen, en zij moeten onder de volken gaan dwalen.