the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Hosea 2
1 (1-12) Zegt tot uwe broeders, dat zij mijn volk zijn en tot uwe zuster, dat zij in genade is.2 (2-1) Spreekt het oordeel over uwe moeder, dat zij mijne vrouw niet meer is en Ik haar man niet meer ben: beveelt haar, dat zij hare hoererij van zich wegdoe en haar overspel van hare borsten,3 (2-2) opdat Ik haar niet naakt uitklede en haar stelle zoals zij was, toen zij geboren werd, en Ik haar niet make tot ene woestijn en tot een dor land en haar van dorst doe sterven,4 (2-3) en Mij over hare kinderen niet ontferme, omdat het hoerekinderen zijn.5 (2-4) Want hunne moeder is ene hoer, en die hen gebaard heeft, gedraagt zich schandelijk en zegt: ik zal mijne boeleerders nalopen, die mij brood, water, wol, linnen, olie, en drank geven.
6 (2-5) Daarom zie, Ik zal uwen weg met doornen omtuinen en er ene schutting voortrekken, zodat zij hare paden niet meer zal vinden;7 (2-6) en als zij hare boeleerders naloopt, zal zij die niet achterhalen, en als zij hen zoekt, zal zij hen niet kunnen vinden en moeten zeggen: ik zal tot mijnen vorigen man wederkeren, bij wien ik het beter had, dan ik het nu heb.8 (2-7) Doch zij wil niet erkennen, dat Ik het was, die haar koren, most en olie gaf en haar zilver en goud vermenigvuldigde, hetwelk zij aan Bal ten koste legde.9 (2-8) Daarom zal Ik haar mijn koren en mijnen most weder ontnemen op zijnen tijd, en haar mijne wol en mijn linnen onttrekken, waarmede zij hare naaktheid bedekte; en nu,10 (2-9) Ik zal hare schande ontdekken voor de ogen harer boeleerders en niemand zal haar uit mijne hand redden.11 (2-10) En Ik zal een einde maken aan al hare vreugd, aan hare feesten, nieuwemaan-dagen, sabbatten en aan al hare hoogtijden.12 (2-11) Ik zal hare wijnstokken en vijgebomen woest maken, dewijl zij zegt: Dit is mijn loon, dat mijne boeleerders mij geven; ja, Ik zal er een woud van maken, hetwelk de wilde dieren zullen afeten.13 (2-12) Zo zal Ik aan haar bezoeken de dagen van Bal, welken zij reukoffer offerde, toen zij zich versierde met voorhoofdspansels en halsketentjes en hare boeleerders naliep, maar Mij vergat, spreekt de Heer.
14 (2-13) Daarom zie, Ik zal haar lokken en haar in ene woestijn voeren en daar vriendelijk met haar spreken;15 (2-14) daarna zal Ik van daar uit haar wedergeven hare wijngaarden en het dal Achor tot een ingang der hoop; en zij zal aldaar zingen als ten tijde harer jeugd, toen zij uit Egypteland optrok.16 (2-15) Alsdan, spreekt de Heer, zult gij Mij noemen: Mijn man, en Mij niet meer noemen: Mijn Bal.17 (2-16) Want Ik zal de Bals-namen uit haren mond wegdoen, dat men aan die namen niet meer zal gedenken.18 (2-17) En Ik zal in dien tijd voor hen een verbond maken met de dieren des velds, met de vogels des hemels en met het gewormte der aarde; en Ik zal boog, zwaard en oorlog van het land verbreken en zal hen veilig doen wonen.19 (2-18) Ik zal Mij aan u verloven in eeuwigheid, Ik zal Mij aan u verloven naar gerechtigheid en recht, in genade en barmhartigheid;20 (2-19) ja, Ik zal Mij aan u verloven met ware trouw, en gij zult den Heer kennen.21 (2-20) In dien tijd, spreekt de Heer, zal Ik verhoren; Ik zal den hemel verhoren, en de hemel zal de aarde verhoren;22 (2-21) en de aarde zal het koren, den most en de olie verhoren, en die zullen Jizrel verhoren;23 (2-22) en Ik zal ze Mij op de aarde zaaien en Mij ontfermen over degene, die in ongenade was, en zeggen tot hem, die mijn volk niet was: Gij zijt mijn volk; en het zal zeggen: Gij zijt mijn God.