the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Hebreeën 12
1 Daarom ook wij, dewijl wij zulk ene wolk van getuigen rondom ons hebben, zo laat ons afleggen de zonde, die ons zo licht omstrikt en traag maakt, en laat ons met standvastigheid lopen in de loopbaan, die ons voorgesteld is,2 op Jezus ziende, den aanvanger en voleinder des geloofs, die voor de vreugde, welke hem was voorgesteld, het kruis verdragen en de schande niet geacht heeft, en is gezeten ter rechterhand van den troon Gods.3 Denkt toch aan hem, die zulk een tegenspreken van de zondaren tegen zich verdragen heeft, opdat gij niet moede wordt noch uwe zielen bezwijken.
4 Want gij hebt nog niet tot op het bloed toe wederstaan met strijden tegen de zonde,5 en hebt alreeds vergeten de vermaning, die tot u spreekt als tot kinderen: "Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heren, en versaag niet, als gij door Hem bestraft wordt;6 want wien de Heer liefheeft, dien kastijdt Hij, en Hij geeselt elken zoon, dien Hij aanneemt".7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt zich God jegens u als jegens kinderen; want waar is een zoon, dien de vader niet kastijdt?8 Maar zijt gij zonder kastijding, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij bastaarden en geen kinderen.9 Voorts, wij hebben onze lichamelijke vaders tot kastijders gehad, en hen ontzien; zouden wij dan niet veelmeer den Vader der geesten onderdanig zijn, opdat wij leven?10 En genen hebben ons wel weinige dagen gekastijd naar hun goeddunken, maar deze tot ons nut, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden.11 Alle kastijding nu, als zij tegenwoordig is, dunkt ons geen blijdschap, maar treurigheid te zijn; maar daarna geeft zij ene vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die er door geoefend zijn.12 Daarom richt weder op de slappe handen en de moede knien,13 en doet rechte treden met uwe voeten, opdat hetgeen kreupel is niet struikele, maar veelmeer geneze.14 Jaagt naar den vrede met allen, en naar de heiliging, zonder welke niemand den Heer zien zal;15 en ziet daarop, dat niet iemand Gods genade verzuime; dat niet enige wortel van bitterheid opwasse en onrust aanrichte, en velen er door verontreinigd worden;16 dat niet iemand zij een hoereerder, of een goddeloze gelijk Esau, die om ne spijs zijne eerstgeboorte verkocht.17 Want gij weet, dat hij daarna, toen hij de zegening berven wilde, verworpen is; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij ze met tranen zocht.
18 Want gij zijt niet gekomen tot den berg, dien men aanraken kon, en die met vuur brandde, noch tot de donkerheid en de duisternis en het onweder,19 noch tot het geluid der bazuin, en tot de stem der woorden, van welke wie ze hoorden baden, dat tot hen zo niet verder gesproken zou worden;20 want zij konden het gebod niet verdragen: "Ook als een dier den berg aanraakt, zal het gestenigd worden."21 En zo verschrikkelijk was het gezicht, dat Mozes zeide: Ik ben verschrikt en beef.22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en tot de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en tot de menigte van vele duizenden Engelen,23 en tot de gemeente der eerstgeborenen, die in den hemel opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en tot de geesten der volkomen rechtvaardigen,24 en tot Jezus, den Middelaar des nieuwen verbonds, en tot het bloed der besprenging, dat beter spreekt dan het bloed van Abel.25 Ziet toe, dat gij Hem die spreekt niet verwerpt, want indien genen niet ontvloden zijn, welke Hem verwierpen, die op de aarde sprak, veel minder wij, zo wij Hem verwerpen, die uit den hemel spreekt;26 wiens stem te dier tijd de aarde bewoog, maar nu belooft Hij en zegt: "Nog nmaal zal Ik niet alleen de aarde bewegen, maar ook den hemel".27 En dit "nog nmaal" toont aan, dat het beweeglijke zal veranderd worden, als gemaakt zijnde, opdat het onbeweeglijke blijve.28 Daarom, dewijl wij een onbeweeglijk rijk ontvangen, hebben wij genade door welke wij God welbehaaglijk mogen dienen, met eerbiedigheid en vreze.29 Want onze God is een verterend vuur.