the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 4
1 En Adam bekende zijne vrouw Eva, en zij werd zwanger, en baarde Kan, en sprak: Ik heb een man van den Heer verkregen.2 En zij ging voort en baarde Abel, zijnen broeder; en Abel werd een schaapherder, maar Kan werd een akkerman.
3 En het gebeurde na enigen tijd, dat Kan den Heer een offer bracht van de vruchten des velds,4 en Abel bracht een offer van de eerstelingen zijner kudde en haar vet; en de Heer zag Abel en zijn offer genadig aan,5 maar Kan en zijn offer zag Hij niet genadig aan: toen werd Kan zeer vergramd en zijn gelaat veranderde.
6 Toen sprak de Heer tot Kan: Waarom zijt gij vergramd, en waarom is uw gelaat veranderd?7 Is het niet alzo: wanneer gij vroom zijt, zo zijt gij aangenaam; maar zijt gij niet vroom, zo rust de zonde voor de deur: laat haar echter niet haren wil, maar heers over haar!
8 Toen sprak Kan met zijn broeder Abel; en het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kan opstond tegen zijnen broeder Abel en hem dood sloeg.
9 Toen sprak de Heer tot Kan: Waar is uw broeder Abel? Maar hij sprak: Ik weet het niet; zou ik mijns broeders hoeder zijn?10 Maar Hij sprak: Wat hebt gij gedaan? De stem van het bloed uws broeders roept tot Mij van de aarde.11 En nu, vervloekt zijt gij op de aarde, die haren mond opengedaan en uws broeders bloed van uwe handen ontvangen heeft;12 als gij den akker bouwen zult, zal hij u voortaan zijn vermogen niet geven; ongedurig en vluchtende zult gij zijn op de aarde.
13 Maar Kan sprak tot den Heer: Mijne zonde is te groot dan dat zij mij kan vergeven worden.14 Zie, Gij drijft mij heden uit het land, en ik moet mij voor uw aangezicht verbergen, en moet ongedurig en vluchtende zijn op de aarde; zo zal het mij gaan, dat wie mij vindt mij doden zal.15 Maar de Heer sprak tot hem: Neen, maar wie Kan doodslaat, dien zal het zevenmaal gewroken worden. En de Heer maakte een teken aan Kan, opdat niemand hem doodde, die hem vond.
16 Alzo ging Kan uit van het aangezicht des Heren, en woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.17 En Kan bekende zijne vrouw; die werd zwanger en baarde Henoch. En hij bouwde ene stad, welke hij noemde, naar zijns zoons naam, Henoch.18 Henoch nu verwekte Irad, Irad verwekte Mehujal, Mehujal verwekte Methusal, Methusal verwekte Lamech.
19 En Lamech nam twee vrouwen: de ene genaamd Ada, de andere Zilla.20 En Ada baarde Jabal: van dien zijn gekomen die in hutten; woonden en met vee omgingen.21 En zijn broeder was genaamd Jubal: deze was de vader van allen, die citers en fluiten bespelen.22 Zilla nu baarde ook, namelijk Tubal-Kan, den meester in allerlei koper werk en ijzerwerk; en de zuster van Tubal-Kan was Nama.
23 En Lamech sprak tot zijne vrouwen: Ada en Zilla, hoort mijne stem; gij vrouwen Lamechs, neemt ter ore wat ik zeg! Ik sloeg een man dood om mijne wonde, en een jongeling om mijne buile.24 Kan zal zevenmaal gewroken worden, maar Lamech zeven en zeventig maal.
25 Adam bekende wederom zijne vrouw, en zij baarde een zoon; dien noemde zij Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gesteld voor Abel, dien Kan heeft doodgeslagen.26 En Seth verwekte ook een zoon, en noemde hem Enos. Te dien tijde begon men den naam des Heren aan te roepen.