the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezra 3
1 En toen de zevende maand genaakte, en de kinderen Israls nu in hunne steden waren, kwam het volk te zamen als een enig man te Jeruzalem.2 En Jsua, de zoon van Jozadak, maakte zich op, met zijne broeders, de priesters, en Zerubbabel, de zoon van Sealtil, met zijne broeders, en zij bouwden het altaar van den God van Isral, om brandoffers daarop te offeren, naar hetgeen geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods;3 en zij stelden het altaar op zijne stelling, hoewel er ene verschrikking onder hen was vanwege de volken dier landen; en zij offerden den Heer brandoffers daarop des morgens en des avonds.4 En zij hielden het Loofhuttenfeest, zoals geschreven staat, en offerden brandoffers alle dagen naar het getal, zoals het behoort, op elken dag zijn offer.5 Daarna ook de dagelijkse brandoffers, en die der nieuwemaandagen en van alle feestdagen des Heren, die geheiligd waren, en allerlei vrijwillige offers, die zij den Heer vrijwillig offerden.6 Op den eersten dag der zevende maand begonnen zij den Heer brandoffers te offeren, schoon de grond van den tempel des Heren nog niet gelegd was.7 En zij gaven geld aan de steenhouwers en timmerlieden, en spijs en drank en olie aan die van Sidon en van Tyrus, opdat zij cederhout van den Libanon over zee naar Jfao zouden brengen, naar de vergunning van Kores, den koning van Persi, aan hen.
8 In het tweede jaar hunner komst tot het huis Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealtil, en Jesa, de zoon van Jozadak, en de overigen hunner broeders, de priesters en Levieten, en allen, die uit de gevangenschap gekomen waren te Jeruzalem, en stelden de Levieten aan van twintig jaar en daarboven, om over het werk aan het huis des Heren het opzicht te hebben.9 En Jesa stond met zijne zonen en broeders, en Kadmil met zijne zonen, kinderen van Juda, als een nig man, om toezicht te houden over de arbeiders aan het huis Gods; namelijk de zonen van Henadad met hunne kinderen en broeders, de Levieten.10 En toen de bouwlieden den grond legden van den tempel des Heren, stonden de priesters in hunne klederen, met trompetten; en de Levieten, de kinderen van Asaf, met cymbalen, om den Heer te loven met het gedicht van David, den koning van Isral.11 En zij zongen bij beurten, lovende en dankende den Heer, dat Hij goedertieren is en zijne barmhartigheid eeuwiglijk duurt over Isral; en al het volk juichte zeer luid, terwijl men den Heer loofde, dat de grond van het huis des Heren gelegd was.12 Maar velen der oude priesters en Levieten en familiehoofden, die het vorige huis gezien hadden, weenden overluid, toen dit huis voor hunne ogen gegrondvest werd; doch velen verhieven hunne stem met gejuich en met vreugde,13 zodat het volk niet onderscheiden kon het gejuich der vreugde van de stem der wenenden onder het volk; want het volk juichte zeer luid, zodat men het gejuich ver hoorde.