the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 14
1 En er kwamen enigen der oudsten van Isral tot mij, en zetten zich voor mij neder.2 Toen geschiedde het woord des Heren tot mij, zeggende:3 Mensenkind, deze lieden hangen met hun hart hunne afgoden aan en stellen den aanstoot hunner misdaad voor hun aangezicht: zou Ik hun dan antwoorden, als zij Mij vragen?4 Daarom spreek tot hen en zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Wie uit het huis Israls met zijn hart zijnen afgod aanhangt en den aanstoot zijner misdaad voor zijn aangezicht stelt en tot den profeet komt, Ik, de Heer, zal hem antwoorden, gelijk hij verdiend heeft met zijne grote afgoderij;5 om het huis Israls in het hart te grijpen, omdat zij allen van Mij afgeweken zijn door afgoderij.6 Daarom zult gij tot het huis van Isral zeggen: Dus spreekt de Heere Heere: Keert en wendt u af van uwe afgoderij, en wendt uw aangezicht van al uwe gruwelen.7 Want elken mens uit het huis Israls, of elken vreemdeling, die in Isral woont, die van Mij afwijkt, en met zijn hart zijne afgoden aanhangt en den aanstoot zijner misdaad voor zijn aangezicht stelt, en tot den profeet komt om door hem Mij te vragen, dien zal Ik, de Heer, zelf antwoorden;8 en Ik zal mijn aangezicht tegen dien man stellen, en zal hem verderven, dat hij tot een teken en spreekwoord worde; en Ik zal hem uit mijn volk uitroeien, dat gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben.9 Waar echter een profeet zich laat verlokken iets te spreken, daar zal Ik, de Heer, hem wederom verlokken, en Ik zal mijne hand over hem uitstrekken, en hem uit mijn volk Isral uitroeien.10 Alzo zullen zij beiden hunne misdaad dragen: gelijk de misdaad des vragers, zo zal ook de misdaad des profeten zijn;11 opdat zij niet meer het huis van Isral van Mij afleiden, en zich niet meer verontreinigen met al hunne overtredingen; maar zij zullen mijn volk zijn, en Ik zal hun God zijn, spreekt de Heere Heere.
12 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:13 Gij mensenkind, als een land tegen Mij zondigt, en daarenboven Mij versmaadt, zo zal Ik mijne hand daarover uitstrekken en den voorraad des broods wegnemen, en zal er duurte in zenden, om beiden, mensen en vee, uit te roeien.14 En al ware het dan ook, dat de drie mannen, Noach, Danil en Job, daarin waren, zo zouden zij alleen hunne eigene ziel redden door hunne gerechtigheid, spreekt de Heere Heere.15 En indien Ik wilde dieren in het land bracht, die de lieden wegruimden en het verwoestten, dat er niemand kon doortrekken vanwege het gedierte;16 en deze drie mannen daar ook waren, zo waarachtig Ik leef, spreekt de Heere Heere, zij zouden noch zonen noch dochters redden, maar alleen zichzelven; en het land zou tot ene woestenij worden.17 Of zo Ik het zwaard deed komen over het land en zeide: Zwaard, ga door het land, en alzo beiden, mensen en vee, zou uitroeien;18 en de drie mannen daarin waren, zo waarachtig Ik leef, spreekt de Heere Heere, zij zouden noch zonen noch dochters kunnen redden, maar zij alleen zouden gered worden.19 Of zo Ik de pest in het land zou zenden en mijne verbolgenheid daarover uitgieten en bloed storten, zodat Ik beiden, mensen en vee, uitroeide;20 en Noach, Danil en Job daarin waren, zo waarachtig Ik leef, spreekt de Heere Heere, zij zouden noch zonen noch dochters, maar alleen hunne eigene ziel door hunne gerechtigheid redden.21 Want dus spreekt de Heere Heere: Zo Ik mijne vier boze straffen, als zwaard, honger, wild gedierte en pest, over Jeruzalem zou zenden, dat Ik daaruit uitroeide zowel de mensen als het vee:22 zie, zo zullen enigen, daarin overgebleven, ontkomen, die zonen en dochters daaruit zullen brengen, en tot u herwaarts komen, dat gij zult zien hoe het hun gaat, en u troosten wegens het ongeluk, hetwelk Ik over Jeruzalem heb gebracht, benevens alwat Ik over haar heb doen komen.23 Zij zullen uw troost zijn, als gij zult zien hoe het hun gaat, en zult bevinden, dat Ik niet zonder oorzaak gedaan heb hetgeen Ik daarin gedaan heb, spreekt de Heere Heere.