the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 21
1 Dit zijn de rechten, welke gij hun zult voorstellen.2 Als gij een Hebreeuwsen knecht koopt, zal hij u zes jaren dienen; in het zevende jaar zal hij vrij en om niet uitgaan.3 Is hij zonder vrouw gekomen, zo zal hij ook zonder vrouw uitgaan; maar is hij met een vrouw gekomen, zo zal zijne vrouw met hem uitgaan.4 Maar heeft zijn heer hem ene vrouw gegeven, en heeft hij zonen of dochters verwekt, zo zal de vrouw met hare kinderen haars heren zijn, en hij zal zonder vrouw uitgaan.5 Maar zegt de knecht: Ik heb mijnen heer, mijne vrouw en mijne kinderen lief, ik wil niet vrij worden,6 zo brenge hem zijn heer voor de goden rechters, en stelle hem aan de deur of aan den post, en bore hem met een priem door zijn oor, en hij zij zijn knecht eeuwiglijk.7 Verkoopt iemand zijne dochter tot ene dienstmaagd, zo zal zij niet uitgaan gelijk de knechten.8 Maar behaagt zij haren heer niet, en wil hij haar niet ten huwelijk nemen, zo zal hij haar doen lossen; maar onder een vreemd volk haar te verkopen, daartoe heeft hij geen macht, omdat hij haar versmaad heeft.9 Maar ondertrouwt hij haar aan zijnen zoon, zo zal hij naar het recht der dochters aan haar doen.10 Maar geeft hij hem ene andere, zo zal hij haar voedsel, bedeksel en huwelijksplicht niet onttrekken.11 Indien hij haar deze drie dingen niet bewijst, zo zal zij vrij uitgaan, zonder losgeld
12 Wie een mens slaat, dat hij sterft, zal den dood sterven.13 Doch heeft hij hem niet vervolgd, maar heeft God hem onverhoeds in zijne hand laten vallen, zo zal Ik u ene plaats stellen, waarheen hij vlieden kan.14 Maar indien iemand moedwillig tegen zijnen naaste handelt, en hem met list doodt, zo zult gij dien van mijn altaar nemen, opdat men hem dode.15 Wie zijnen vader of zijne moeder slaat, zal den dood sterven.16 Wie een mens steelt, hetzij hij hem verkoopt of dat men dien bij hem vindt, zal den dood sterven.17 Wie zijnen vader of zijne moeder vloekt, zal den dood sterven.18 Wanneer mannen met elkander twisten, en de een slaat den ander met een steen of met de vuist, zodat hij niet sterft, maar te bed moet liggen:19 komt hij op, dat hij uitgaat, leunende op zijnen stok, zo zal degeen, die hem sloeg, onschuldig zijn, mits dat hij hem betale wat hij verzuimd heeft, en hem late genezen.20 Wie zijnen knecht of zijne dienstmaagd met een stok slaat, zodat hij onder zijne handen sterft, zal er voor gestraft worden.21 Maar blijft hij n dag of twee dagen in leven, zo zal hij er niet voor gestraft worden; want hij is zijn geld.
22 Als mannen met elkander twisten, en mishandelen ene zwangere vrouw, zodat haar de vrucht afgaat en haar geen schade geschiedt, zo zal men den dader in de beurs straffen, zoveel de man der vrouw oplegt, en hij zal het naar de uitspraak van scheidslieden geven;23 maar lijdt zij enige schade daarvan, zo zal hij geven ziel voor ziel,24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet,25 brand voor brand, wond voor wond, buil voor buil.26 En wanneer iemand zijnen knecht of zijne dienstmaagd in het oog slaat en het verderft, zal hij hem vrijlaten om dat oog.27 Desgelijks wanneer hij zijnen knecht of zijne dienstmaagd een tand uitslaat, zo zal hij hem vrij laten om dien tand.28 Wanneer een os een man of ene vrouw stoot, zodat die sterft, zo zal men den os stenigen en zijn vlees niet eten; dan is de heer van den os onschuldig.29 Maar is de os te voren stootig geweest, en het is zijnen heer bericht, en hij heeft hem niet bewaakt, en hij doodt om die reden een man of ene vrouw, zo zal men dien os stenigen, en zijn heer zal ook sterven.30 Maar indien men hem losgeld oplegt, zo zal hij om zijn leven te lossen alles geven wat men hem oplegt.31 Op gelijke wijze zal men met hem handelen, wanneer hij een zoon of ene dochter stoot.32 Maar stoot de os een knecht of ene dienstmaagd, zo zal men hunnen heer dertig zilveren sikkels geven, en den os zal men stenigen.33 Indien iemand een kuil opent of een kuil graaft, en dekt hem niet toe, en een os of ezel valt daarin,34 zo zal de heer des kuils het den ander met geld betalen; doch het aas zal het zijne zijn.35 Wanneer iemands os een anderen os stoot, zodat die sterft, zo zal men den levenden os verkopen, en het geld delen, en het aas ook delen.36 Maar is het bekend geweest, dat die os te voren stootig was, en zijn heer heeft hem niet bewaakt, zo zal hij er een anderen os voor geven, en het aas hebben.