the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Esther 9
1 In de twaalfde maand, dat is de maand Adar, op den dertienden dag, op welken des konings woord en gebod bestemd had, dat men het doen zou, juist op denzelfden dag, dat de vijanden der Joden hen hoopten te overweldigen, keerde het om, zodat de Joden hunne vijanden overweldigden.2 Toen vergaderden zich de Joden in hunne steden, in al de gewesten van koning Ahasveros, om de hand te slaan aan degenen, die hun kwaad wilden; en niemand kon hen wederstaan, want hunne vrees was op alle volken gekomen.3 Zelfs al de oversten der landschappen, en de vorsten en landvoogden en ambtlieden des konings, hielpen de Joden; want de vrees voor Mordechai kwam op hen.4 Want Mordechai was groot in het huis des konings, en het gerucht van hem drong door in al de gewesten, dat hij zo toenam en groot werd.5 Alzo versloegen de Joden al hunne vijanden met den slag des zwaards, en doodden hen en brachten hen om, en deden naar hunnen wil aan degenen, die hun vijandig waren.6 En op den burg Susan doodden en versloegen de Joden vijfhonderd man;7 ook Parsandatha, Dalpon, doodden zij Aspatha,8 Poratha, Adalja, Aridatha,9 Parmasta, Arisai, Aridai en Vaizatha10 de tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den vijand der Joden; maar aan zijne goederen sloegen zij hunne hand niet.11 Op dien tijd kwam het getal der omgebrachten op den burg Susan voor den koning.12 En de koning zeide tot koningin Ester: De Joden hebben op den burg Susan vijfhonderd man gedood en omgebracht, en de tien zonen van Haman; wat zullen zij doen in de andere gewesten des konings? Wat bidt gij, dat men u geve, en wat begeert gij meer, dat men doen zal?13 En Ester zeide: Indien het den koning behaagt, zo late hij ook morgen de Joden te Susan doen naar het gebod van heden, dat zij de tien zonen van Haman aan den boom ophangen.14 En de koning gebood zo te doen, en het gebod werd te Susan aangeslagen, en de tien zonen van Haman werden opgehangen.15 En de Joden vergaderden zich te Susan op den veertienden dag der maand Adar, en doodden te Susan driehonderd man; maar aan hunne goederen sloegen zij hunne handen niet.16 En de overige Joden in de gewesten des konings kwamen te zamen en stonden voor hun leven, dat zij zich rust zouden verschaffen van hunne vijanden; en zij doodden van hunne vijanden vijf en zeventig duizend; maar aan hunne goederen sloegen zij hunne handen niet.17 Dit geschiedde op den dertienden dag der maand Adar; en zij rustten op den veertienden dag van diezelfde maand, en dien maakte men tot een dag van maaltijden en vreugde.18 Maar de Joden te Susan waren te zamen gekomen op den dertienden en veertienden dag, en rustten op den vijftienden dag, en dien dag maakte men tot een dag van maaltijden en vreugde.19 Daarom maakten de Joden, die in de dorpen en vlekken woonden, den veertienden dag der maand Adar tot een dag van maaltijden en vreugde, en de een zond den ander geschenken.
20 En Mordechai beschreef deze gebeurtenissen, en zond de brieven aan alle Joden, die in alle gewesten van koning Ahasveros waren, zowel aan degenen, die nabij als die ver waren,21 dat zij zouden vaststellen en houden den veertienden en vijftienden dag der maand Adar, jaarlijks:22 naar de dagen, waarin de Joden tot rust gekomen waren van hunne vijanden, en naar de maand, in welke hunne smart in vreugd en hun leed in goede dagen verkeerd was; dat zij die stellen zouden tot dagen van maaltijden en vreugde, en elkander geschenken zenden en den armen mededelen.23 En de Joden namen op zich om te doen hetgeen zij begonnen hadden, en hetgeen Mordechai aan hen geschreven had.24 Want Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet, de vijand van al de Joden, had gedacht de Joden om te brengen, en het Pr, dat is het lot, laten werpen, om hen te vertreden en hen om te brengen;25 maar toen Ester tot den koning gegaan was, heeft hij door brieven bevolen, dat zijne kwade aanslagen, die hij tegen de Joden bedacht had, op zijn eigen hoofd zou terugkomen; en zij hingen hem en zijne zonen aan den boom.26 Daarom worden deze dagen Purim genoemd, naar den naam van het lot, volgens al de woorden van dezen brief en volgens hetgeen zij gezien hadden, en hetgeen hun daarvan ter ore gekomen was.27 En de Joden stelden vast, en namen het op zich en op hun zaad en op allen, die zich bij hen voegen zouden, dat zij niet zouden nalaten jaarlijks deze twee dagen te houden, gelijk die beschreven en bestemd worden;28 dat deze dagen niet te vergeten, maar te houden zijn, bij kindskinderen, bij alle geslachten, in alle gewesten en steden; het zijn de dagen van Purim, die niet zullen overtreden worden onder de Joden, en wier gedachtenis niet vergaan zal bij hun zaad.29 En koningin Ester, de dochter van Abihal, en Mordechai de Jood, schreven met allen nadruk, om dezen tweeden brief van Purim te bevestigen.30 En zij zonden de brieven aan alle Joden, in de honderd zeven en twintig gewesten van het koninkrijk van Ahasveros, met vriendelijke en getrouwe woorden;31 dat zij bevestigen zouden deze dagen van Purim, op hunnen bestemden tijd, zoals Mordechai de Jood en koningin Ester over hen vastgesteld hadden, en gelijk zij voor zichzelven en voor hun zaad hadden vastgesteld: de geschiedenis van het vasten en van hun weeklagen.32 En Ester beval de geschiedenis van dit Purim-feest te bevestigen en in een boek te schrijven.