the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Esther 8
1 Op dien dag gaf koning Ahasveros aan koningin Ester het huis van Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor den koning, want Ester gaf te kennen, hoe hij haar bestond.2 En de koning trok zijnen ring af, dien hij Haman afgenomen had, en gaf hem aan Mordechai; en Ester stelde Mordechai over het huis van Haman.
3 En Ester sprak verder voor het aangezicht des konings, en viel voor zijne voeten en weende en smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman, den Agagiet, en zijne aanslagen, die hij tegen de Joden bedacht had, zou wegdoen.4 En de koning reikte Ester den gouden schepter toe. Toen stond Ester op en trad voor den koning,5 en zij zeide: Indien het den koning behaagt, en indien ik genade bij hem gevonden heb, en het den koning gelegen komt, en ik hem behaag, zo schrijve men, dat de brieven der aanslagen van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, herroepen worden, welke hij geschreven heeft om de Joden om te brengen in al de gewesten des konings.6 Want hoe kan ik het kwaad aanzien, dat mijn volk treffen zou, en hoe kan ik aanzien, dat mijn geslacht omkomen zal?7 Toen sprak koning Ahasveros tot koningin Ester en tot Mordechai den Jood: Zie, ik heb aan Ester het huis van Haman gegeven, en men heeft hem aan een boom gehangen, omdat hij zijne hand aan de Joden gelegd heeft.8 Schrijft gijlieden nu ten aanzien der Joden, in des konings naam, zoals het u behaagt, en verzegelt het met des konings ring. Want de bevelschriften, die in des konings naam geschreven en met des konings ring verzegeld werden, mocht niemand herroepen.9 Toen werden de schrijvers des konings geroepen op dien tijd, in de derde maand Sivan op den drie en twintigsten dag; en er werd geschreven, zoals Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de vorsten en landvoogden en hoofdlieden der gewesten, van Indi af tot Morenland toe, namelijk honderd zeven en twintig gewesten, aan elk gewest naar zijn schrift en aan elk volk naar zijne taal, en ook aan de Joden naar hun schrift en hunne taal;10 en er werd geschreven in den naam van koning Ahasveros, en met des konings ring verzegeld; en hij zond de brieven door boden, rijdende op jonge muilezels:11 Dat de koning aan de Joden toeliet, in welke steden zij ook waren, zich te vergaderen, en te staan voor hun leven, en te verdelgen, te doden en om te brengen al de macht des volks en des lands die hen verdrukte, ook de kinderen en vrouwen, en hun goed te roven:12 op n dag in al de gewesten van koning Ahasveros, namelijk op den dertienden dag der twaalfde maand, dat is de maand Adar.13 De inhoud nu van dit geschrift was, dat er een gebod gegeven was voor alle gewesten om alle volken te doen weten, dat de Joden op dien dag gereed zouden zijn om zich te wreken op hunne vijanden.14 En de boden, rijdende op de muilezels, reden snel en haastig uit, naar het woord des konings; en dat gebod werd op den burg Susan aangeslagen.
15 Mordechai nu ging uit van den koning, in hemelsblauwe en witte koninklijke klederen, en met ene grote gouden kroon, gekleed met een linnen en purperen mantel; en de stad Susan juichte en was vrolijk.16 Den Joden was een licht en vreugd en blijdschap en eer opgegaan;17 en in alle gewesten en steden, ter plaatse waar des konings woord en gebod aankwam, daar ontstond onder de Joden vreugd en blijdschap, maaltijden en vrolijke dagen, zodat er velen uit de volken des lands Joden werden, want de vrees der Joden kwam op hen.