Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Deuteronomium 9

1 Hoor, Isral, gij zult heden over den Jordaan gaan, opdat gij inkomt om volken te bemachtigen, die groter en sterker zijn dan gij: grote steden, die bemuurd zijn tot aan den hemel toe;2 een groot en talrijk volk, de kinderen van Enak, die gij kent, waarvan gij hebt horen zeggen: Wie kan tegen de kinderen van Enak bestaan?3 Zo zult gij nu heden weten, dat de Heer, uw God, die voor u uitgaat, een verterend vuur is; Hij zal hen verdelgen en zal hen nederwerpen voor u uit, en zal hen schielijk verdrijven en ombrengen, gelijk de Heer u beloofd heeft.4 Wanneer nu de Heer, uw God, hen uitgestoten heeft voor u uit, zo zeg niet in uw hart: De Heer heeft mij om mijne gerechtigheid hier ingevoerd om dit land in te nemen; want de Heer verdrijft deze volken voor u uit om hunne goddeloosheid.5 Gij gaat hun land niet in bezit nemen om uwe gerechtigheid en om de oprechtheid uws harten, maar de Heer, uw God, verdrijft deze volken om hunne goddeloosheid, en opdat Hij het woord houde, hetwelk de Heer uwen vaderen, Abraham, Isak en Jakob, gezworen heeft.6 Zo weet nu, dat de Heer, uw God, u niet om uwe gerechtigheid dit goede land geeft om het in te nemen, nademaal gij een halsstarrig volk zijt.

7 Gedenk, vergeet niet, hoe gij den Heer, uwen God, vertoorndet in de woestijn; van dien dag af, dat gij uit Egypteland trokt, totdat gij gekomen zijt aan deze plaats, zijt gij den Heer ongehoorzaam geweest.8 Reeds bij Horeb vertoorndet gij den Heer Zzeer, dat Hij van toorn u wilde verdelgen;9 toen ik op den berg gegaan was om de stenen tafelen te ontvangen, de tafelen des verbonds, hetwelk de Heer met ulieden gemaakt had, en ik veertig dagen en veertig nachten op den berg bleef, en geen brood at en geen water dronk,10 en de Heer mij de twee stenen tafelen gaf, met den vinger Gods beschreven, en waarop al de woorden waren, die de Heer met ulieden uit het vuur op den berg gesproken had op den dag der bijeenkomst.11 Het was na veertig dagen en veertig nachten, dat de Heer mij de twee stenen tafelen des verbonds gaf,12 en tot mij sprak: Maak u op, klim schielijk af van hier; want uw volk, hetwelk gij uit Egypte gevoerd hebt, heeft het verdorven; zij zijn schielijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.13 En de Heer sprak tot mij: Ik zie, dat dit volk een halsstarrig volk is;14 laat af van Mij, opdat Ik hen verdelge en hunnen naam uitwisse van onder den hemel; Ik wil van u een volk maken, machtiger en groter dan dit is.15 En toen ik mij wendde en van den berg afklom, die in het vuur brandde, en de twee tafelen des verbonds in mijne beide handen had, toen zag ik,16 en zie, toen hadt gij tegen den Heer, uwen God, gezondigd, omdat gij u een gegoten kalf gemaakt hadt, en schielijk afgeweken waart van den weg, dien de Heer u geboden had.17 Toen vatte ik de twee stenen tafelen, en ik wierp die uit mijne handen, en brak ze voor uwe ogen.18 En ik viel voor den Heer neder als te voren, veertig dagen en veertig nachten, en at geen brood en dronk geen water, wegens al uwe zonde, welke gij gedaan hadt, toen gij dat kwaad deedt voor den Heer en Hem vertoorndet.19 Want ik vreesde voor den toorn en de verbolgenheid, met welke de Heer op u vertoornd was, zodat Hij u verdelgen wilde; doch de Heer verhoorde mij ook ditmaal.20 Ook was de Heer zeer toornig op Aron, zodat Hij hem verdelgen wilde; doch ik bad ook voor Aron te dier tijd.21 Maar uwe zonde, het kalf hetwelk gij gemaakt hadt, nam ik en verbrandde het met vuur, en sloeg het in stukken, en vermaalde het, totdat het stof werd, en wierp het stof in de beek, die van den berg afvloeit.22 Zo vertoorndet gij den Heer ook te Tabra, en te Massa, en bij de Lustgraven.23 En toen Hij u uit Kades-Barna zond, zeggende: Gaat op en neemt het land in, hetwelk Ik u gegeven heb, toen waart gij ongehoorzaam aan het bevel van den Heer, uwen God, en gij geloofdet Hem niet, en hoordet niet naar zijne stem.24 Want gij zijt den Heer ongehoorzaam geweest, zolang als ik u gekend heb.25 Toen viel ik voor den Heer neder, die veertig dagen en veertig nachten, waarin ik mij nederwierp; want de Heer sprak, dat Hij u verdelgen wilde.26 Maar ik bad tot den Heer en sprak: Heere, Heere, verderf uw volk en uw erfdeel niet, hetwelk Gij door uwe grote kracht verlost en met een machtige hand uit Egypte gevoerd hebt.27 Gedenk aan uwe knechten, Abraham, Isak en Jakob; zie niet op de hardheid en de goddeloosheid en de zonde van dit volk;28 opdat men in het land, uit hetwelk Gij ons gevoerd hebt, niet zegge: De Heer kon hem niet in het land brengen, dat Hij hun toegezegd had, en Hij heeft hen uitgevoerd, omdat Hij vergramd op hen was, om hen te doden in de woestijn.29 Want zij zijn uw volk en uw erfdeel, hetwelk Gij met uwe grote kracht en met uw uitgestrekten arm uitgevoerd hebt.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile