the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Deuteronomium 33
1 Dit nu is de zegen, met welken Mozes, de man Gods, Vr zijnen dood de kinderen Israls zegende.2 En hij sprak: De Heer is van Sina gekomen, en is hun opgegaan van Ser, hij is glansrijk verschenen van den berg Paran, en is gekomen met vele duizenden heiligen; aan zijne rechterhand was hun ene vurige wet.3 Hoe lief heeft Hij de stammen! Al zijne heiligen zijn in uwe hand; zij zullen zich plaatsen aan uwe voeten, en zullen uwe woorden leren.4 Mozes heeft ons de wet geboden, als een erfdeel der gemeente van Jakob5 en hij bediende het ambt van koning, en verzamelde de hoofden des volks, benevens de stammen van Isral.
6 Dat Ruben leve en niet sterve, en zijn volk gering zij.7 --Dit is de zegen van Juda, en hij sprak: Heer, verhoor de stem van Juda, maak hem tot een regent onder zijn volk, en laat zijne macht groot worden en hem ter hulpe zijn tegen zijne vijanden.
8 --En tot Levi sprak hij: Uw Recht en uw Licht blijven bij uwen man, den heilige; dien gij beproefdet te Massa, toen gijlieden twist voerdet aan het water der twisting;9 die tot zijnen vader en tot zijne moeder spreekt: Ik zie hem niet, en tot zijnen broeder: Ik ken hem niet, en tot zijnen zoon: Ik weet het niet; die onderhouden uwe woorden en bewaren uw verbond,10 die zullen Jakob uwe rechten leren, en Isral uwe wet; zij zullen wierook U ten reukwerk brengen, en brandoffers op uw altaar.11 Heer, zegen zijn vermogen, en laat het werk zijner handen U behagen; versla den rug dergenen, die tegen hem opstaan, en dergenen, die hem haten, dat zij niet weder opstaan.
12 --En tot Benjamin sprak hij: De geliefde des Heren zal veilig wonen; altijd zal Hij zijne hand over hem houden, en zal tussen zijne schouders wonen. --13 En tot Jozef sprak hij: Zijn land ligt in den zegen des Heren; daar zijn edele vruchten van den hemel, van den dauw en van de diepte, die beneden ligt;14 daar zijn edele vruchten van de zon en edele rijpe vruchten van de maan;15 en van de hoge bergen van oudsher en van de eeuwige heuvelen,16 en edele vruchten van de aarde en wat er in is: de genade desgenen, die in het bos woonde, kome op het hoofd van Jozef, en op de kruin van den Nazirer onder zijne broeders.17 Zijne heerlijkheid is als van den eerstgeborene zijns stiers, en zijne hoornen zijn als de hoorn eens nhoorns; met deze zal hij de volken nederstoten tot aan het einde des lands. Dat zijn de tienduizenden van Efram, en de duizenden van Manasse.
18 --En tot Zebulon sprak hij: Zebulon, verheug u wegens uwe tochten; en Issaschar, verheug u over uwe hutten.19 Volken zullen aldaar aanroepen op den berg, en offeren de offers der gerechtigheid; zij zullen den overvloed der zee genieten, en de verborgen schatten van het zand. --20 En tot Gad sprak hij: Gezegend zij Gad, die ruimte maakt! Hij ligt als een leeuw, en rooft den arm en het hoofd.21 En hij voorzag zich van het eerste, want het deel van een vorst was voor hem bewaard; hij kwam met de oversten des volks, en beschikte de gerechtigheid des Heren en diens gerichten met Isral.
22 --En tot Dan sprak hij: Dan is een jonge leeuw, hij zal uit Basan te voorschijn springen.23 --En tot Naftali sprak hij: Naftali zal genoeg hebben van hetgeen hij begeert, en hij zal vol van den zegen des Heren zijn; tegen het Westen en Zuiden zal zijne bezitting zijn.24 --En tot Aser sprak hij: Aser zij gezegend onder de zonen, hij zij aangenaam zijnen broederen, en dope zijnen voet in olie.25 Ijzer en koper mogen uwen grendelen zijn, en uw ouderdom zij gelijk uwe jeugd
26 Er is geen God dan de God Jesuruns. Die in den hemel zit, die zij uwe hulp, en wiens heerlijkheid in de wolken is.27 Een toevlucht is de God uit den voortijd, en ondersteuning is er met de eeuwige armen; en Hij zal voor u uit uwen vijand verdrijven en zeggen: Wordt verdelgd.28 Isral zal veilig wonen alleen; de fontein van Jakob zal zijn op het land, waar koren en most is, ook zal zijn hemel van dauw druipen.29 Gelukkig zijt gij, o Isral; wie is u gelijk, o volk, gij, die zalig wordt door den Heer, die het schild uwer hulp en het zwaard uwer overwinning is. Uwen vijanden zal het mislukken, maar gij zult op hunne hoogten treden.