the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Deuteronomium 26
1 Wanneer gij in het land komt, hetwelk de Heer, uw God, u tot een erfdeel geven zal, en gij het inneemt en daarin woont,2 zo zult gij nemen van alle eerstelingen der vruchten van het land, die uit de aarde opkomen, welke de Heer, uw God, u geeft, en gij zult die leggen in een korf, en heengaan naar de plaats, die de Heer, uwe God, verkiezen zal, opdat zijn naam aldaar wone;3 en gij zult tot den priester komen, die in dien tijd zijn zal, en tot hem zeggen: Ik verklaar heden voor den Heer, uwen God, dat ik gekomen ben in het land, hetwelk de Heer onzen vaderen gezworen heeft aan ons te zullen geven.4 En de priester zal den korf van uwe hand nemen, en dien voor het altaar van den Heer, uwen God, nederzetten.5 Dan zult gij antwoorden en zeggen voor den Heer, uwen God: Mijn vader was een Syrir, het omkomen nabij, die trok af naar Egypte en was aldaar een vreemdeling met weinig volks; en hij werd aldaar een groot, sterk en talrijk volk.6 Doch de Egyptenaars handelden kwalijk met ons en verdrukten ons en legden ons een harden dwangarbeid op.7 Toen riepen wij tot den Heer, den God onzer vaderen; en de Heer verhoorde ons roepen en zag onze ellende aan, onzen angst en onzen nood;8 en Hij voerde ons uit Egypte met een machtige hand en een uitgestrekten arm, en met ene grote verschrikking door tekenen en wonderen,9 en bracht ons aan deze plaats, en gaf ons dit land, waar melk en honig vloeit.10 Nu breng ik de eerstelingen van de vruchten des lands, die Gij, Heer, mij gegeven hebt. En gij zult die nederzetten voor den Heer, uwen God, en zult aanbidden voor den Heer, uwen God;11 en gij zult vrolijk zijn over al het goede, hetwelk de Heer, uw God, aan u en uw huis gegeven heeft, gij, en de Leviet, en de vreemdeling, die bij u is.
12 Wanneer gij alle tienden uwer inkomsten zult samengebracht hebben in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden, zo zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij eten in uwe poorten en verzadigd worden.13 En gij zult zeggen voor den Heer, uwen God: Ik heb hetgeen geheiligd is uit mijn huis weggedaan, en heb het gegeven aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe, naar uw gebod, hetwelk Gij mij geboden hebt; ik heb uw gebod niet overtreden noch vergeten.14 Ik heb daarvan niet gegeten in mijnen druk en heb niets daarvan weggenomen tot onrein gebruik; ik heb daarvan niets voor een dode gegeven; ik ben aan de stem van den Heer, mijnen God, gehoorzaam geweest, en heb gedaan al wat Gij mij geboden hebt.15 Zie nederwaarts van uwe heilige woning, van den hemel, en zegen uw volk Isral, en het land, hetwelk Gij ons gegeven hebt, gelijk Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land, waar melk en honig vloeit.
16 Heden gebiedt de Heer, uw God, u, dat gij doet naar al deze geboden en inzettingen, dat gij die onderhoudt en er naar doet met uw ganse hart en ziel.17 Den Heer hebt gij heden toegezegd, dat Hij uw God zal zijn, dat gij in al zijne wegen zult wandelen, en onderhouden zijne wetten, geboden en inzettingen, en naar zijne stem zult horen;18 en de Heer heeft u heden toegezegd, dat gij Hem een volk des eigendoms zult zijn, gelijk Hij tot u gesproken heeft, dat gij al zijne geboden onderhouden zult;19 en dat Hij u verheffe, en gij geroemd, geprezen en geerd wordt boven alle volken, die Hij gemaakt heeft, opdat gij den Heer, uwen God, een heilig volk zijt, gelijk Hij gesproken heeft.