the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 9
1 En Saulus blies nog dreiging en moord tegen de jongeren des Heren, en ging tot den Hogepriester2 en verzocht hem om brieven naar Damaskus aan de synagogen, opdat, zo hij enigen, die van dien weg waren, vond, mannen en vrouwen, hij hen gebonden zou brengen naar Jeruzalem.3 En toen hij op den weg was. en nabij Damaskus kwam, omscheen hem plotseling een licht van den hemel;4 en hij viel op de aarde, en hoorde een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij?5 En hij zeide: Heer, wie zijt gij? En de Heer zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het zal u hard vallen tegen den prikkel achteruit te slaan.6 En hij zeide, al bevende en zeer beangst zijnde: Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heer zeide tot hem: Sta op en ga in de stad; daar zal men u zeggen wat gij doen moet.7 En de mannen, die zijne reisgenoten waren, stonden verslagen, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.8 En Saulus richtte zich op van de aarde; en toen hij zijne ogen opendeed, zag hij niemand; en zij namen hem bij de hand, en leidden hem naar Damaskus.9 En hij was drie dagen blind, en hij at en dronk niet.
10 En er was een jonger te Damaskus, genaamd Ananas; tot dien zeide de Heer in een gezicht: Ananas! En hij zeide: Hier ben ik, Heer.11 En de Heer zeide tot hem: Sta op, en ga heen in de straat, die genaamd is de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar enen genaamd Saulus van Tarsus; want zie, hij bidt.12 En hij heeft in een gezicht een man, genaamd Ananas, tot hem zien binnenkomen en de hand op hem leggen, opdat hij weder ziende werd.13 En Ananas antwoordde: Heer, ik heb van velen gehoord aangaande dezen man, hoeveel kwaad hij uw heiligen gedaan heeft te Jeruzalem;14 en hij heeft volmacht van de Hogepriesters, om allen te binden, die uwen naam aanroepen.15 Maar de Heer zeide tot hem: Ga heen, want deze is mij een uitverkoren werktuig, opdat hij mijnen naam drage voor heidenen en koningen en kinderen Israls;16 want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om mijns naams wil.17 En Ananas ging heen en kwam in het huis, en legde de handen op hem, en zeide: Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weer ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.18 En terstond was het, alsof er schellen van zijne ogen vielen, en hij werd weder ziende, en stond op en liet zich dopen;19 en hij nam spijs, en versterkte zich. En Saulus was enige dagen bij de jongeren te Damaskus,20 en terstond predikte hij Jezus in de synagogen, dat deze Gods Zoon is.21 En wie het hoorden, ontzetten zich en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde wie dezen naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, om hen gebonden te brengen tot de Hogepriesters?22 Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden, die te Damaskus woonden, bewijzende, dat deze de Christus is.
23 En na vele dagen kwamen de Joden overeen hem te doden,24 maar het werd Saulus te kennen gegeven, dat zij hem lagen legden. En zij hielden dag en nacht de wacht bij de poorten, om hem te doden.25 Toen namen de jongeren hem bij nacht, en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in ene mand.26 Toen nu Saulus te Jeruzalem kwam, trachtte hij zich te voegen bij de jongeren; maar zij vreesden allen voor hem, en geloofden niet, dat hij een jonger was.27 Maar Barnabas nam hem tot zich, en leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun hoe hij op den weg den Heer gezien had, en dat hij tot hem gesproken had, en hoe hij te Damaskus den naam van Jezus vrijmoedig gepredikt had.28 En hij was bij hen, en ging in en uit te Jeruzalem, en predikte den naam van den Heere Jezus vrijmoedig.29 Ook sprak hij en redetwistte met de Grieksen; maar zij legden op hem toe om hem te doden.30 Doch toen de broeders dit gewaar werden, geleidden zij hem naar Cesara, en zonden hem naar Tarsus.31 Zo had de gemeente vrede door geheel Juda en Galila en Samari, en werd gesticht, en wandelde in de vreze des Heren en werd vervuld met den troost des Heiligen Geestes.
32 En het geschiedde, toen Petrus overal doortrok, dat hij ook tot de heiligen kwam, die te Lydda woonden.33 Aldaar vond hij een man, genaamd Enas, die acht jaren lang te bed gelegen had, die verlamd was.34 En Petrus zeide tot hem: Enas, Jezus Christus make u gezond; sta op en spreid zelf uw bed! En dadelijk stond hij op.35 En zij zagen hem allen, die te Lydda en op de vlakte van Saron woonden, welke zich bekeerden tot den Heer.
36 En te Joppe was ene jongeres, genaamd Tabtha, hetwelk, vertaald zijnde, betekent Dorkas Ree; deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed.37 En het geschiedde in dien tijd, dat zij krank werd en stierf; toen wiesen zij haar, en legden haar op de opperzaal.38 Dewijl nu Lydda nabij Joppe was, en de jongeren hoorden, dat Petrus aldaar was, zonden zij twee mannen tot hem, en baden hem, dat hij niet vertoeven zou tot hen te komen.39 En Petrus stond op en ging met hen; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem naar de opperzaal, en al de weduwen traden rondom hem, en weenden, en toonden hem de rokken en klederen, die Dorkas maakte, toen zij bij haar was.40 En toen Petrus hen allen weggezonden had, knielde hij neder en bad, en keerde zich tot het lichaam, en zeide: Tabtha, sta op! En zij deed hare ogen open, en toen zij Petrus zag, zat zij overeind.41 En hij gaf haar de hand en richtte haar op, en riep de heiligen en weduwen, en stelde haar levend Vr hen.42 En het werd bekend door geheel Joppe, en velen werden gelovig in den Heer.43 En het geschiedde, dat hij langen tijd te Joppe bleef bij een zekeren Simon, die een leerlooier was.