the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 7
1 En de Hogepriester zeide: Is dit zo?2 En hij zeide: Gij mannen broeders en vaders, hoort toe. De God der heer lijkheid verscheen onzen vader Abraham, toen hij nog in Mesopotami was, eer hij woonde in Haran,3 en zeide tot hem: Ga uit uw land en van uwe maagschap, en trek naar een land, hetwelk Ik u wijzen zal.4 Toen ging hij uit het land der Chalden, en woonde in Haran. En van daar, toen zijn vader gestorven was, bracht Hij hem over in dit land waarin gij nu woont,5 en gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs niet een voetbreed, maar beloofde hem, dat Hij het hem in bezit zou geven, en zijnen zade na hem, toen hij nog geen kind had.6 En God sprak aldus: Uw zaad zal vreemdeling zijn in een vreemd land, en zij zullen het dienstbaar maken en kwalijk behandelen, vierhonderd jaren.7 En het volk, hetwelk zij dienen zullen, zal Ik oordelen, sprak God, en daarna zullen zij uittrekken, en Mij dienen aan deze plaats.8 En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis. En hij verwekte Isak, en besneed hem op den achtsten dag; en Isak verwekte Jakob, en Jakob de twaalf aartsvaders.9 En de aartsvaders benijdden Jozef, en verkochten hem naar Egypte.10 Maar God was met hem, en verloste hem uit al zijne verdrukkingen, en gaf hem genade en wijsheid voor Farao, den koning van Egypte; die stelde hem tot een vorst over Egypte en over zijn gehele huis.11 En er kwam een dure tijd over geheel Egypteland en Kanan, en grote nood; en onze vaderen vonden geen spijs.12 Maar Jakob hoorde, dat er in Egypte koren was, en zond onze vaderen ten eersten male daarheen.13 En ten tweeden male werd Jozef herkend door zijne broeders, en Jozefs geslacht werd aan Farao openbaar.14 En Jozef zond heen en liet zijnen vader Jakob halen, en zijne gehele maagschap, vijf en zeventig zielen.15 En Jakob trok af naar Egypte, en stierf, hij en onze vaderen;16 en zij werden overgebracht naar Sichem, en gelegd in het graf, hetwelk Abraham voor geld gekocht had van de zonen van Hemor, den vader van Sichem.
17 Toen nu de tijd der belofte, die God Abraham gezworen had, genaakte, wies het volk en vermenigvuldigde zich in Egypte,18 totdat een andere koning opstond, die van Jozef niets wist.19 Deze ging listig te werk met ons geslacht, en behandelde onze vaderen slecht, zodat zij hunne jonge kinderen moesten wegdoen, opdat hun geslacht zou uitsterven.20 In dien tijd werd Mozes geboren, en was een schoon kind voor God, en werd drie maanden opgevoed in zijns vaders huis;21 en toen hij weggedaan was, nam Farao's dochter hem op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon.22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren, en was machtig in daden en woorden.23 Toen hij nu veertig jaren oud was, kwam het in zijn hart zijne broeders, de kinderen Israls te bezoeken.24 En toen hij er een onrecht zag lijden, hielp hij hem en wreekte dengene, wien leed geschiedde, en versloeg den Egyptenaar.25 En hij meende, dat zijne broeders zouden begrijpen, dat God door zijne hand hun verlossing geven zou; maar zij begrepen het niet.26 En des anderen daags kwam hij tot hen, toen zij met elkander in twist waren, en spoorde hen tot vrede aan, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet de een den ander onrecht?27 Doch die zijnen naaste onrecht deed stiet hem van zich, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld?28 Wilt gij mij ook doden, gelijk gij gisteren den Egyptenaar gedood hebt?29 En Mozes vluchtte op dat woord, en werd een vreemdeling in het land Midian; aldaar verwekte hij twee zonen.
30 En na veertig jaren verscheen een Engel hem in de woestijn van den berg Sina, in de vlammen van een brandend braambos.31 Toen nu Mozes dit zag, verwonderde hij zich over dat gezicht; en toen hij derwaarts ging om het te zien, geschiedde ene stem des Heren tot hem:32 "Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams en de God Isaks en de God Jakobs." En Mozes begon zeer te beven, en durfde het niet aanzien.33 En de Heer zeide tot hem: "Trek de schoenen uit van uwe voeten, want de plaats op welke gij staat, is heilig land.34 Ik heb gezien het lijden van mijn volk dat in Egypte is, en heb hun zuchten gehoord, en ben nedergekomen om hen te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden."35 Dezen Mozes, welken zij verloochenden, zeggende: "Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld?" --dien zond God tot een overste en verlosser door de hand van den Engel, die hem verscheen in het braambos.36 Deze leidde hen uit, en deed wonderen en tekenen in Egypte, in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren.37 Deze is die Mozes, die tot de kinderen Israls gezegd heeft: "Een profeet zal de Heer, uw God, u verwekken uit uwe broeders, gelijk mij: dien zult gij horen".38 Deze is het, die in de gemeente in de woestijn was met den Engel, die tot hem sprak op den berg Sina en met onze vaderen. Deze ontving de levende woorden, om die ons te geven;39 wien onze vaderen niet wilden gehoorzaam zijn, maar zij stieten hem van zich, en keerden met hunne harten weder naar Egypte,40 en zeiden tot Aron: "Maak ons goden, die voor ons uitgaan; want wij weten niet wat dezen Mozes, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, geschied is."41 En zij maakten in dien tijd een kalf, en brachten een offer aan dien afgod, en verheugden zich over de werken hunner handen.
42 En God keerde zich af en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven staat in het boek der profeten: "Hebt gij, gedurende de veertig jaren in de woestijn, Mij ook slachtoffers en offers geofferd, gij huis van Isral?43 En gij naamt Molochs tent op, en het gesternte van uwen god Remfan, de beelden die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden. En Ik zal u wegvoeren naar gene zijde van Babel".44 Onze vaderen hadden de hut der getuigenis in de woestijn, gelijk Hij hun dat bevolen had, die tot Mozes zeide, dat hij ze maken zou naar de afbeelding,45 die hij gezien had, welke onze vaderen ook aannamen, en met Jozua brachten in het land, hetwelk de heidenen in bezit hadden, die God uitstiet voor het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe,46 die genade bij God vond, en bad, dat hij ene woonstede mocht vinden voor den God Jakobs.47 Doch Salomo bouwde hem een huis.48 Maar de Allerhoogste woont niet in tempels, die met handen gemaakt zijn, gelijk de profeet zegt:49 "De hemel is mijn troon, en de aarde ene voetbank mijner voeten: welk huis zult gij Mij dan bouwen, spreekt de Heer, of welke is de plaats mijner rust?50 Heeft niet mijne hand dit alles gemaakt?"
51 Gij halsstarrigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstreeft altijd den Heiligen Geest, gelijk uwe vaderen, alzo ook gij.52 Wien der profeten hebben uwe vaderen niet vervolgd? En zij hebben hen gedood, die te voren verkondigden de komst dezes Rechtvaardigen, van welken gij nu verraders en moordenaars geworden zijt,53 gij, die de wet ontvangen hebt door beschikking der Engelen, en haar niet hebt gehouden! --
54 Toen zij dat hoorden, werden zij vergramd in hunne harten, en zij knarsten met de tanden tegen hem.55 Maar hij, vol zijnde des Heiligen Geestes, hief de ogen op naar den hemel, en zag de heerlijkheid Gods, en Jezus, staande ter rechterhand Gods,56 en zeide: Zie, ik zie den hemel open, en des Mensen Zoon staande ter rechterhand Gods.57 Maar zij schreeuwden met luide stem, en hielden hunne oren toe, en vielen eendrachtig op hem aan,58 en stieten hem de stad uit, en stenigden hem. En de getuigen legden hunne klederen af aan de voeten van een jongeling genaamd Saulus.59 En zij stenigden Stfanus, die aanriep en zeide: Heere Jezus, ontvang mijnen geest!60 En hij knielde neder, en riep met luide stem: Heer, behoud hun deze zonde niet! En toen hij dat gezegd had, ontsliep hij.