the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 2
1 En het geschiedde daarna, dat David den Heer vraagde, zeggende: Zal ik optrekken naar een der steden van Juda? En de Heer zeide tot hem: Trek op. En David sprak: Waarheen? Hij zeide: Naar Hebron.2 Alzo trok David derwaarts op met zijne twee vrouwen, Ahinam de Jizrelietische, en Abigal de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet;3 ook de mannen, die bij hem waren, deed David optrekken, ieder met zijn huisgezin; en zij woonden in de steden van Hebron.4 En de mannen van Juda kwamen en zalfden David aldaar tot koning over het huis van Juda. En het werd David aangezegd, dat de mannen van Jabes in Gilead Saul begraven hadden.5 Toen zond hij boden tot hen, en liet aan hen zeggen: Gezegend zijt gij den Heer, dat gijlieden zulk ene barmhartigheid aan uwen heer Saul gedaan en hem begraven hebt.6 zo doe nu de Heer barmhartigheid en trouw aan u; en ik wil u goed doen, omdat gij dat gedaan hebt.7 Zo laat nu uwe handen sterk zijn, en weest dapper, want uw heer Saul is dood; ook heeft het huis Juda mij tot koning gezalfd over hen.
8 Abner nu, de zoon van Ner, die Sauls krijgsoverste was, nam Isboseth, Sauls zoon, en voerde hem naar Mahanam;9 en hij maakte hem tot koning over Gilead, over de Asurieten, over Jizrel, Efram, Benjamin en over geheel Isral.10 En Isboseth, Sauls zoon, was veertig jaar oud, toen hij koning werd over Isral, en regeerde twee jaar; maar het huis van Juda hield het met David.11 De tijd nu, dien David koning was te Hebron over het huis van Juda, was zeven jaar en zes maanden.12 En Abner, de zoon van Ner, trok uit met de knechten van Isboseth, den zoon van Saul, uit Mahanam naar Gibeon,13 en Joab, de zoon van Zeruja, trok uit met de knechten van David; en zij ontmoetten elkander bij den vijver te Gibeon, en zij sloegen zich neder, deze aan de ene zijde des vijvers en gene aan de andere zijde.14 En Abner sprak tot Joab: Laat toch de jongelingen opstaan en voor ons spelen. En Joab sprak: Welaan, het geschiede alzo.15 Toen stonden zij op en gingen heen in gelijk getal, twaalf van Benjamin, voor Isboseth den zoon van Saul, en twaalf van de knechten van David.16 En de een greep den ander bij het hoofd, en zij stieten elkander het zwaard in de zijde, en zij vielen te zamen: vanwaar die plaats genoemd wordt Helkath-Hazzurim, die bij Gibeon is.17 En er ontstond een zeer harde strijd op dien dag, en Abner en de mannen van Isral werden geslagen voor het aangezicht der knechten van David.
18 Nu waren aldaar drie zonen van Zeruja: Joab, Abisa en Asal; en Asal was licht op zijne voeten, als een ree op het veld.19 En hij joeg Abner na, en week niet van Abner, noch ter rechter hand noch ter linkerhand.20 Toen keerde Abner zich om en sprak: Zijt gij dat, Asal? En hij zeide: Ja.21 En Abner sprak tot hem: Wijk ter rechter hand of ter linkerhand, en grijp een van die jongelingen aan, en ontneem hem zijn harnas. Doch Asal wilde van hem niet afwijken.22 Toen sprak Abner verder tot Asal: Wijk van mij; waarom wilt gij, dat ik u ter aarde sla? En hoe zou ik dan mijn aangezicht durven opheffen tot uwen broeder Joab?23 Maar hij weigerde te wijken. Toen stak Abner hem met het achterste einde zijner spies in den buik, zodat de spies van achter hem uitging; en hij viel aldaar en bleef dood op de plaats. En wie op die plaats kwam, waar Asal gevallen en gestorven was, die stond stil.24 Joab nu en Abisa joegen Abner na, totdat de zon onderging; en toen zij kwamen op den heuvel Amma, die Vr Giah ligt, op den weg naar de woestijn van Gibeon,
25 vergaderden de kinderen Benjamins zich achter Abner en werden tot n hoop, en traden op de spits van een heuvel.26 En Abner riep tot Joab en sprak: Zal dan het zwaard zonder einde verslinden? Weet gij niet, dat hierna nog meer jammer kan komen? Hoelang zult gij niet tot het volk zeggen, dat zij afwijken van hunne broeders?27 En Joab sprak: Zo waarachtig als God leeft, hadt gij hedenmorgen zo gesproken, het volk zou reeds zijn afgeweken, elk van zijnen broeder.28 Toen blies Joab de bazuin, en al het volk stond stil, en zij joegen Isral niet meer na, en streden ook niet meer.29 En Abner en zijne mannen gingen dien gehelen nacht over het vlakke veld, en trokken over den Jordaan, en wandelden geheel Bithron door, en kwamen te Mahanam.30 Ook keerde Joab zich van Abner, en vergaderde het gehele volk. En er werden vermist van de knechten van David negentien man en Asal;31 doch de knechten van David hadden geslagen onder Benjamin en onder de mannen van Abner, zodat er driehonderd en zestig mannen waren doodgebleven.32 En zij namen Asal op, en begroeven hem in zijns vaders graf te Bethlehem. En Joab met zijne manschappen gingen den gehelen nacht door, zodat het licht aanbrak, toen zij te Hebron kwamen.