the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 19
1 En men gaf Joab te kennen: Zie, de koning weent en draagt rouw over Absalom.2 En de overwinning werd op dien dag tot een rouw onder het gehele volk; want het volk had op dien dag gehoord, dat de koning over zijnen zoon treurde.3 En het volk kwam op dien dag steelsgewijze in de stad, gelijk een volk binnensluipt, dat te schande geworden is, als het in den strijd gevlucht is.4 De koning nu had zijn aangezicht bedekt, en riep overluid: Ach mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!5 Toen kwam Joab tot den koning in het huis, en sprak: Gij hebt heden al uwe knechten schaamrood gemaakt, die heden het leven van u, van uwe zonen, van uwe dochters, van uwe vrouwen en van uwe bij vrouwen gered hebben:6 omdat gij liefhebt wie u haten en haat wie u liefhebben; want gij toont heden, dat u niets gelegen is aan de hoofdlieden en de krijgsknechten; want ik merk heden wel, dat, indien Absalom maar leefde, en wij allen heden dood waren, het u dunken zou recht te zijn.7 Zo sta nu op, en ga uit, en spreek vriendelijk met uwe knechten; want ik zweer u bij den Heer, zo gij niet uitgaat, er zal geen man dezen nacht bij u blijven: dit zal u erger zijn dan al het kwaad, dat u overkomen is van uwe jeugd af tot nu toe.8 Toen stond de koning op en zette zich in de poort; en men zeide aan het volk: Zie, de koning zit in de poort. Toen kwam al het volk voor den koning. Isral nu was gevlucht, ieder naar zijne hut.
9 En al het volk in al de stammen van Isral twistte, zeggende: De koning heeft ons gered uit de hand onzer vijanden en verlost uit de hand der Filistijnen, en heeft uit het land moeten vluchten voor Absalom.10 Nu is Absalom, dien wij over ons gezalfd hadden, gestorven in den strijd: waarom zijt gijlieden nu zo stil, dat gij den koning niet terughaalt?11 Toen zond de koning tot Zadok en Abjathar de priesters, en liet hun zeggen: Spreekt met de oudsten van Juda, zeggende: Waarom zoudt gij de laatsten zijn om den koning terug te halen naar zijn huis? Want wat geheel Isral gezegd had, was tot den koning gekomen in zijn huis.12 Gij zijt mijne broeders, mijn gebeente en mijn vlees: waarom wilt gij dan de laatsten zijn om den koning terug te halen?13 En zegt tot Amasa: Zijt gij niet mijn gebeente en mijn vlees? God doe mij dit en dat, zo gij niet mijn krijgsoverste zult zijn uw leven lang, in Joabs plaats.14 En hij neigde het hart van alle mannen van Juda als van een nig man; en zij zonden heen tot den koning, zeggende: Kom terug, gij en al uwe knechten.15 Alzo kwam de koning terug. En toen hij aan den Jordaan kwam, waren de mannen van Juda te Gilgal gekomen, om den koning te gemoet te gaan en den koning over den Jordaan te voeren.
16 En Sime, de zoon van Gera, de Benjaminiet, die te Bahurim woonde, haastte zich en trok met de mannen van Juda af, koning David te gemoet.17 En duizend mannen waren met hem uit Benjamin; alsook Ziba, de knecht uit het huis van Saul, met zijne vijftien zonen en twintig knechten; en zij trokken vaardig over den Jordaan voor den koning uit,18 en maakten een vlot om het hofgezin des konings over te voeren, teneinde te doen wat hem behaagde. En Sime, de zoon van Gera, viel voor den koning neder, toen deze den Jordaan overtrok;19 en hij sprak tot den koning: Mijn heer rekene mij de misdaad niet toe, en bedenke niet, dat uw knecht u beleedigde op den dag, toen mijn heer de koning uit Jeruzalem ging, en de koning neme het niet ter harte.20 Want uw knecht bekent, ja ik heb gezondigd; en zie, ik ben heden het eerste gekomen van het gehele huis van Jozef, om af te trekken mijnen heer den koning te gemoet.21 Abisa nu, de zoon van Zeruja, antwoordde en sprak: Zou Sime daarom niet sterven, daar hij immers den gezalfde des Heren gevloekt heeft?22 Doch David zeide: Wat heb ik met u te doen, gij kinderen van Zeruja, dat gij mij heden ten satan wilt worden? Zou heden iemand sterven in Isral? Meent gij, dat ik niet weet, dat ik heden koning over Isral geworden ben?23 En de koning sprak tot Sime: Gij zult niet sterven. En de koning zwoer hem dit.
24 Ook Mefiboseth, de zoon van Saul, kwam af, den koning te gemoet; en hij had zijne voeten niet schoongemaakt, noch zijnen baard geschoren, noch zijne klederen gewassen, van den dag af, dat de koning weggegaan was, tot den dag toe, dat hij in vrede wederkwam.25 Toen hij nu te Jeruzalem kwam om den koning te ontmoeten, sprak de koning tot hem: Waarom zijt gij niet met mij getrokken, Mefiboseth?26 En hij sprak: Mijn heer koning, mijn knecht heeft mij bedrogen; want uw knecht dacht: Ik wil een ezel zadelen, en daarop rijden en tot den koning trekken; want uw knecht is lam.27 Daarenboven heeft hij uwen knecht valschelijk beticht bij mijnen heer den koning; doch mijn heer de koning is als een engel Gods; doe dan wat u behaagt.28 Want het ganse huis mijns vaders waren niet dan mannen des doods voor mijnen heer den koning, en echter hebt gij uwen knecht geplaatst onder degenen, die aan uwe tafel eten: wat behoef ik dan meer rechtvaardiging, of verder tot den koning te roepen?29 Toen sprak de koning tot hem: Wat spreekt gij nog verder van uwe zaken? Ik heb gezegd, dat gij en Ziba den akker zult delen.30 En Mefiboseth sprak tot den koning: Hij neme dien vrij geheel voor zich, nu mijn heer de koning in vrede te huis gekomen is.
31 En Barzilla, de Gileadiet, kwam af van Rogelim, en trok met den koning over den Jordaan, om hem over den Jordaan te geleiden.32 En Barzilla was zeer oud, wel tachtig jaar; die had den koning verzorgd, terwijl hij te Mahanam was, want hij was een zeer vermogend man.33 En de koning sprak tot Barzilla: Gij zult met mij overtrekken, ik wil u bij mij te Jeruzalem verzorgen.34 Maar Barzilla sprak tot den koning: Wat is het, dat ik nog te leven heb, dat ik met den koning zou optrekken naar Jeruzalem?35 Ik ben heden tachtig jaar oud: hoe zou ik onderscheiden wat goed of kwaad is, of smaak hebben van hetgeen ik eet en drink, of horen wat de zangers en zangeressen zingen? Waarom zou uw knecht mijnen heer den koning verder tot last zijn?36 Uw knecht zal nog een weinig met den koning over den Jordaan gaan, doch waarom zou de koning mij zulk ene vergelding doen?37 Laat uw knecht weder omkeren, opdat ik sterve in mijne stad, bij het graf mijns vaders en mijner moeder. Zie, daar is uw knecht Kimham, laat die met mijnen heer den koning overtrekken, en doe hem wat u behaagt.38 En de koning sprak: Kimham zal met mij overtrekken, en ik zal hem doen wat u behaagt, en al wat gij van mij verzoekt zal ik voor u doen.39 En toen al het volk over den Jordaan gegaan was, en de koning ook, omhelsde de koning Barzilla en zegende hem, en hij keerde weder naar zijne plaats.
40 En de koning trok over naar Gilgal, en Kimham trok met hem. En al het volk van Juda had den koning overgevoerd, doch van het volk van Isral was er slechts de helft.41 En zie, toen kwamen al de mannen Israls tot den koning, en spraken tot hem: Waarom hebben onze broeders, de mannen van Juda, u gestolen en den koning en zijn huis over den Jordaan gevoerd, en al de mannen van David met hem?42 Toen antwoordden die van Juda aan die van Isral: De koning is aan ons verwant; waarom zijt gij daarover toornig? Meent gij, dat wij van den koning kost of geschenken ontvangen hebben?43 Doch die van Isral antwoordden aan die van Juda en spraken: Wij hebben tien delen meer aan den koning, alsook aan David, dan gijlieden: waarom hebt gij ons dan zo gering geacht, dat de onzen niet de eersten geweest zijn om onzen koning te halen? Maar die van Juda spraken heftiger dan die van Isral.