the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 3
1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over Isral te Samari in het achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twaalf jaar.2 En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, echter niet Z als zijn vader en zijne moeder; want hij deed de beeldzuilen van Bal weg, die zijn vader gemaakt had.3 Maar hij bleef gehecht aan de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Isral deed zondigen; daarvan week hij niet af.4 Mesa nu, de koning der Moabieten, had veel schapen, en gaf tot schatting aan den koning van Isral wol van honderdduizend lammeren en van honderdduizend rammen.5 Maar toen Achab dood was, viel de koning der Moabieten af van den koning van Isral.
6 Daarom trok koning Joram te dier tijd uit van Samari, en monsterde geheel Isral.7 Ook zond hij heen tot Josafat, den koning van Juda, en liet aan hem zeggen: De koning der Moabieten is van mij afgevallen, kom met mij om te strijden tegen de Moabieten. En hij sprak: Ik zal opkomen; ik ben gelijk gij, en mijn volk als uw volk, en mijne paarden als uwe paarden.8 En hij zeide: Langs welken weg zullen wij optrekken? En hij sprak: Langs den weg in de woestijn van Edom.9 Alzo trokken de koning van Isral, de koning van Juda en de koning van Edom heen; en toen zij zeven dagreizen ver getrokken waren, had het heir en het vee, dat onder hen was, geen water.10 Toen sprak de koning van Isral: Ach, de Heer heeft deze drie koningen geroepen om hen in de hand der Moabieten te geven.11 En Josafat sprak: Is hier geen profeet des Heren om den Heer door hem raad te vragen? Toen antwoordde een der knechten van den koning van Isral en sprak: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die Ela water op de handen goot.12 En Josafat sprak: Het woord des Heren is bij hem. Alzo trokken de koning van Isral en Josafat en de koning van Edom tot hem af.13 Maar Elisa sprak tot den koning van Isral: Wat heb ik met u te doen? Ga heen tot de profeten uws vaders en tot de profeten uwer moeder. Toen zeide de koning van Isral tot hem: Neen, want de Heer heeft deze drie koningen geroepen om hen in de hand der Moabieten te geven.14 En Elisa sprak: Zo waarachtig als de Heer Zebath leeft, voor wien ik sta, indien ik Josafat, den koning van Juda, niet aanzag, ik zou u niet aanzien noch achten.15 Brengt mij dan nu een harpspeler. En toen de harpspeler op de snaren speelde, kwam de hand des Heren op hem,16 en hij sprak: Dus spreekt de Heer: Maakt hier en daar greppels aan deze beek;17 want dus spreekt de Heer: Gij zult geen wind noch regen zien, en nochtans zal deze beek vol water worden, zodat gij en uw gezin en uw vee drinken zult.18 Daarenboven is dit ene kleine zaak in de ogen des Heren: Hij zal ook de Moabieten in uwe hand geven,19 dat gij slaan zult alle vaste steden en alle uitgelezen steden, en gij zult alle goede bomen vellen, en zult alle waterfonteinen toestoppen, en zult alle goede akkers met stenen verderven.
20 Des morgens nu, toen men het spijsoffer offerde, zie, toen kwam er water van den weg van Edom, en vervulde het land met water.21 Toen nu al de Moabieten hoorden, dat de koningen optrokken om tegen hen te strijden, riepen zij allen tezamen, die tot het zwaard oud genoeg en daarboven waren, en traden aan den grenspaal.22 En toen zij des morgens vroeg opstonden, en de zon over het water opging, scheen den Moabieten het water tegenover hen rood te zijn als bloed;23 en zij zeiden: Het is bloed; de koningen hebben zich met het zwaard verdorven, en de een zal den ander verslagen hebben: nu dan, Moabieten, aan den buit!24 Maar toen zij tot het leger van Isral kwamen, maakte Isral zich op en sloeg de Moabieten; en zij vluchtten voor hen; en zij drongen het land in, onder het verslaan der Moabieten.25 En de steden verwoestten zij, en elk wierp zijn steen op elken goeden akker, en zij maakten hem vol, en verstopten alle waterfonteinen, en velden alle goede bomen, totdat er in Kir-Harseth alleen stenen overbleven, en zij omsingelden haar met slingeraars en sloegen ze.26 Toen nu de koning der Moabieten zag, dat de strijd hem te sterk was, nam hij zevenhonderd man tot zich die het zwaard uittrokken, om door te breken tegen den koning van Edom; maar zij konden niet.27 Toen nam hij zijnen oudsten zoon, die in zijne plaats koning zou worden, en offerde hem tot een brandoffer op den muur. Toen werd Isral zeer toornig, zodat zij van hem aftrokken en weder naar hun land terugkeerden.