the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 16
1 In het zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz koning van Juda.2 Twintig jaar was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. En hij deed niet hetgeen den Heer, zijnen God, behaagde, zoals zijn vader David;3 want hij wandelde op den weg der koningen van Isral, ook liet hij zijnen zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der volken, die de Heer voor de kinderen Israls verdreven had,4 en hij offerde en wierookte op de hoogten en op alle heuvelen en onder alle groene bomen.
5 Te dier tijd trok Rezin, de koning van Syri, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Isral, op naar Jeruzalem om te strijden; en zij belegerden Achaz, maar konden de stad niet bemachtigen.6 In dien tijd bracht Rezin, de koning van Syri, Elath weder aan Syri, en dreef die van Juda uit Elath; en de Syrirs kwamen en woonden daarin tot op dezen dag.7 Doch Achaz zond boden tot Tiglath-Pilser, den koning van Assyri, en liet aan hem zeggen: Ik ben uw knecht en uw zoon: kom op en help mij uit de hand des konings van Syri en uit de hand des konings van Isral, die tegen mij zijn opgekomen.8 En Achaz nam het zilver en goud, dat in het huis des Heren en in de schatten van des konings huis gevonden werd, en zond den koning van Assyri geschenken.9 En de koning van Assyri hoorde naar hem, en hij trok op naar Damaskus en nam het in, en voerde hen weg naar Kir, en doodde Rezin.
10 En koning Achaz trok Tiglath-Pilser, den koning van Assyri, te gemoet naar Damaskus; en toen hij een altaar zag, dat te Damaskus was, zond koning Achaz het evenbeeld en de gelijkenis van dat altaar, zoals dat gemaakt was, aan den priester Ura.11 En de priester Ura bouwde een altaar, en maakte het overeenkomstig hetgeen koning Achaz uit Damaskus aan hem gezonden had, tegen dat koning Achaz uit Damaskus kwam.12 En toen de koning uit Damaskus kwam en het altaar zag, offerde hij daarop;13 en hij ontstak daarop zijn brandoffer en spijsoffer, en goot daarop zijn drankoffer, en sprengde het bloed der dankoffers, die hij offerde op het altaar.14 Maar het koperen altaar, dat voor den Heer stond, deed hij weg, zodat het niet stond tussen het altaar en het huis des Heren: en hij zette het ter zijde van het altaar, aan den noordkant.15 En koning Achaz gebood den priester Ura, zeggende: Op het grote altaar zult gij ontsteken het brandoffer des morgens, en het spijsoffer des avonds, en het brandoffer des konings, en zijn spijsoffer, en het brandoffer van al het volk in het land, benevens hun spijsoffer en hunne drankoffers, en al het bloed der brandoffers en het bloed van alle andere offers zult gij daarop sprengen; maar ik zal bedenken wat ik met het koperen altaar doen wil.16 En Ura, de priester, deed alles wat koning Achaz hem gebood.
17 En koning Achaz brak de zijden aan de stellingen weg, en nam het waschvat daarboven af, en nam de zee van de koperen runderen af, die daaronder waren, en zette ze op den stenen vloer,18 ook brak hij den overdekten sabbatsgang af, dien zij aan het huis gebouwd hadden, en den ingang des konings van buiten brak hij af van het huis des Heren, om den koning van Assyri te behagen.19 Wat er nu meer van Achaz te zeggen is, wat hij gedaan heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Juda.20 En Achaz ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven bij zijne vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Hizka werd koning in zijne plaats.