the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 14
1 In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Isral, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda.2 Vijf en twintig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; en zijne moeder heette Joaddan van Jeruzalem.3 En hij deed hetgeen den Heer behaagde, doch niet zoals zijn vader David; maar gelijk zijn vader Joas gedaan had, zo deed hij ook.4 Want de hoogten werden niet weggedaan, maar het volk offerde en wierookte nog op de hoogten.5 Toen nu het koninkrijk bevestigd was, versloeg hij zijne knechten, die den koning, zijnen vader, verslagen hadden;6 doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet, gelijk geschreven staat in het wetboek van Mozes, waar de Heer geboden heeft, zeggende: De vaders zullen wegens de kinderen niet sterven, en de kinderen zullen wegens de vaders niet sterven, maar ieder zal om zijne zonde sterven.7 Ook versloeg hij in het Zoutdal tien duizend van de Edomieten, en bemachtigde Sela met strijden, en noemde het Joktel, tot op dezen dag.
8 Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Isral, en liet aan hem zeggen: Kom herwaarts, laat ons elkander onder de ogen zien.9 Maar Joas, de koning van Isral, zond tot Amazia, den koning van Juda, en liet aan hem zeggen: De doornstruik op den Libanon zond tot den ceder op den Libanon en liet aan hem zeggen: Geef uwe dochter aan mijnen zoon tot vrouw. Maar het gedierte des velds op den Libanon liep over den doornstruik en vertrad dien.10 Gij hebt de Edomieten geslagen, daarom verheft zich uw hart: behoud dien roem en blijf te huis; waarom stort gij u in het ongeluk, dat gij valt en Juda met u?11 Maar Amazia hoorde niet. Toen trok Joas, de koning van Isral, op, en zij zagen elkander onder de ogen, hij en Amazia, de koning van Juda, te Beth-Smes in Juda.12 En Juda werd geslagen door Isral, zodat een ieder vluchtte naar zijne hut.13 En Joas, de koning van Isral, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-Smes; en hij kwam te Jeruzalem, en brak Jeruzalems muren af, van de poort van Efram af tot aan de Hoekpoort, vierhonderd el lang;14 en hij nam al het goud en zilver en al het gereedschap, dat gevonden werd in het huis des Heren en in den schat van des konings huis, alsook de kinderen tot onderpand, en trok weder naar Samari.
15 Wat er nu meer van Joas te zeggen is, wat hij gedaan heeft, en zijne macht, en hoe hij met Amazia, den koning van Juda, gestreden heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.16 En Joas ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven te Samari bij de koningen van Isral; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijne plaats.17 Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Isral, vijftien jaar.18 Wat er nu meer van Amazia te zeggen is, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Juda.19 En zij maakten te Jeruzalem een verbond tegen hem, zodat hij vluchtte naar Lachis; en zij vervolgden hem tot Lachis, en doodden hem aldaar.20 En zij vervoerden hem met paarden, en hij werd begraven te Jeruzalem bij zijne vaderen in de stad Davids.21 En het gehele volk van Juda nam Azaria in zijn zestiende jaar, en maakte hem koning in plaats van zijnen vader Amazia.22 Deze versterkte Elath, en bracht het weder aan Juda, nadat de koning met zijne vaderen ontslapen was.
23 In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Isral te Samari, een en veertig jaar.24 En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, en liet niet af van al de zonden van Jerobeam, Nebats zoon, die Isral deed zondigen.25 Hij herwon Israls grenspaal van Hamath af tot aan de zee, die in het vlakke veld is, naar het woord van den Heer, den God van Isral, hetwelk Hij gesproken had door zijnen knecht den profeet Jona, die van Gath-Hfer was, den zoon van Amittai.26 Want de Heer had de jammerlijke ellende van Isral gezien, dat ook de beslotenen en verlatenen weg waren, en er geen helper voor Isral meer was;27 de Heer nu had niet gesproken, dat Hij Israls naam wilde uitdelgen van onder den hemel, en Hij hielp hen door Jerobeam, den zoon van Joas.28 Wat er nu meer van Jerobeam te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en zijne macht, hoe hij gestreden heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath van Juda onder Isral heeft teruggebracht, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.29 En Jerobeam ontsliep met zijne vaderen met de koningen van Isral, en zijn zoon Zacharia werd koning in zijne plaats.