Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Kronieken 31

1 En toen dit alles voleindigd was, trokken alle Isralieten uit, die in de steden van Juda gevonden werden, en verbraken de beeldzuilen, en hieuwen de Ascherabeelden om, en verbraken de hoogten en de altaren uit geheel Juda, Benjamin, Efram en Manasse, totdat zij die geheel vernielden; en al de kinderen Israls trokken weder naar hunne bezittingen in hunne steden.2 Hizka nu stelde de priesters en de Levieten naar hunne afdelingen, elk naar zijn ambt, zo de priesters als de Levieten, tot brandoffers en dankoffers; opdat zij dienen, danken en loven zouden in de poorten van het leger des Heren.3 En de koning gaf een deel van zijne have tot brandoffers des morgens en des avonds, en tot brandoffers des sabbats en der nieuwemaan-dagen en feesten, zoals geschreven staat in de wet des Heren.4 En hij sprak tot het volk, dat te Jeruzalem woonde, dat zij het deel zouden geven aan de priesters en Levieten; opdat zij des te sterker mochten vasthouden aan de wet des Heren.5 En toen dit woord algemeen bekend werd, gaven de kinderen Israls vele eerstelingen van koren, most, olie, honig en allerhande opbrengsten van het veld; en de tienden van alles brachten zij op in menigte.6 En de kinderen van Isral en Juda, die in de steden van Juda woonden, brachten ook tienden van runderen en schapen, en tienden van het geheiligde, hetwelk zij den Heer hunnen God geheiligd hadden, en maakten hier een hoop en daar een hoop.7 In de derde maand begonnen zij hopen te maken, en in de zevende maand voleindigden zij dit.8 En toen Hizka en de oversten kwamen en die hopen zagen, loofden zij den Heer en zijn volk Isral.9 En Hizka vraagde aan de priesters en Levieten aangaande deze hopen.10 En de priester Azarja, de voornaamste in het huis van Zadok, sprak tot hem: Sedert den tijd, dat men begonnen heeft het hefoffer te brengen in het huis des Heren, hebben wij gegeten en zijn verzadigd geworden, en er is nog veel overgebleven; want de Heer heeft zijn volk gezegend, daarom is deze grote menigte overgebleven.

11 Toen beval de koning, dat men kamers bereiden zou aan het huis des Heren; en zij bereidden ze,12 en brachten daarin het hefoffer, de tienden en het geheiligde, getrouwelijk; en over dat alles werd tot opziener gesteld Konanja de Leviet, en Sime zijn broeder als tweede;13 en Jehil, Azazja, Nahath, Asal, Jerimoth, Jozabad, Elil, Jismachja, Mahath en Benaja, aan de hand van Konanja en van zijnen broeder Sime, naar het bevel van koning Hizka; en Azarja was het opperhoofd in het huis Gods.14 En Kor, de zoon van Jimna, de Leviet, de deurwachter tegen het Oosten, was over de vrijwillige gaven Gods, hem toevertrouwd, om uit te delen hetgeen den Heer tot een hefoffer gegeven werd, en de allerheiligste zaken.15 En onder hem stonden Eden, Minjamin, Jesa, Semaja, Amarja en Sechanja, in de steden der priesters, op goed vertrouwen, om te geven aan hunne broeders naar hunne afdelingen, zo den kleinste als den grootste;16 alsook aan degenen, die opgetekend werden onder de mannelijke personen, van drie jaar oud en daarboven, onder allen, die in het huis des Heren gingen, elk op zijnen dag, tot hun ambt, in hunne wachten, naar hunne afdelingen;17 de priesters werden gerekend naar hunne familin, en de Levieten van twintig jaar en daarboven waren in hunne wachten, naar hunne afdelingen;18 alsook wie gerekend werden onder hunne kinderen, vrouwen, zonen en dochters, onder de gehele gemeente; want zij heiligden getrouw het geheiligde.19 Ook waren er mannen met namen genoemd onder de zonen van Aron, de priesters op de velden der voorsteden in alle steden, om het aandeel te geven aan alle mannelijke personen onder de priesters en aan allen, die onder de Levieten gerekend werden.20 Alzo deed Hizka en geheel Juda; en hij deed wat goed, recht en waarachtig was voor de ogen van den Heer, zijnen God;21 en in al zijn werk, dat hij begon aan den dienst van het huis Gods, naar de wet en het gebod, om zijnen God te zoeken, handelde hij van ganser harte; daarom had hij ook geluk.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile