the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 28
1 Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde zestien jaar te Jeruzalem. En hij deed niet hetgeen den Heer behaagde, zoals zijn vader David,2 maar hij wandelde in de wegen der koningen van Isral; daarbij maakte hij ook gegoten beelden voor de Bals,3 en hij wierookte in het dal der kinderen van Hinnom, en verbrandde zijne zonen met vuur, volgens de gruwelen der volken, die de Heer voor de kinderen Israls verdreven had;4 en hij offerde en wierookte op de hoogten en op de heuvelen en onder alle groene bomen.5 Daarom gaf de Heer, zijn God, hem in de hand des konings van Syri, dat zij hem sloegen, en ene grote menigte van de zijnen gevankelijk wegvoerden en naar Damaskus brachten. Ook werd hij gegeven in de hand des konings van Isral, zodat die een groten slag aan hem deed.
6 Want Pekah, de zoon van Remali sloeg van Juda honderd twintig duizend op nen dag, die allen dappere lieden waren, omdat zij den Heer, den God hunner vaderen, verlaten hadden.7 En Zichri, een dapper man in Efram, doodde Maseja, den zoon des konings, en Azrikam, den oprichter van het paleis, en Elkana, den tweede na den koning.8 En de kinderen Israls voerden gevankelijk weg van hunne broeders tweehonderd duizend vrouwen, zonen en dochters, en namen ook groten buit van hen, en brachten den buit naar Samari.9 Aldaar nu was een profeet des Heren, Oded genaamd; die ging uit, het heir, dat te Samari kwam, te gemoet, en sprak tot hen: Ziet, omdat de Heer, de God uwer vaderen, op Juda toornig is, heeft Hij hen in uwe handen gegeven; maar gij hebt hen gedood zo gruwelijk, dat het tot den hemel reikt.10 Nu denkt gij de kinderen van Juda en Jeruzalem u te onderwerpen tot knechten en dienstmaagden: is dit dan geen schuld bij u tegen den Heer, uwen God?11 Zo hoort nu naar mij, en brengt de gevangenen, die gij hebt weggevoerd van uwe broeders, weder terug; want de toorn des Heren is over u ontstoken.12 Toen maakten zich enigen van de voornaamsten der kinderen Eframs op, Azarja, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, Jehizka, de zoon van Hadlai, tegen degenen die uit het heir kwamen,13 en zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet inbrengen; want gij denkt slechts schuld voor den Heer over ons te brengen, om onze zonde en onze schuld des te groter te maken; en de schuld is alreeds te veel, en de toorn te zeer ontstoken over Isral.14 Toen lieten de geharnasten de gevangenen en den buit voor de oversten en voor de gehele gemeente.15 Toen stonden de mannen op, die reeds met name genoemd zijn, en namen de gevangenen; en allen, die onder dezen naakt waren, kleedden zij van den buit; zij kleedden hen, en trokken hun schoeisel aan, en gaven hun te eten en te drinken, en zalfden hen, en voerden allen, die zwak waren, op ezels, en brachten hen naar Jericho, de palmstad, bij hunne broeders, en keerden weder naar Samari.
16 Te dier tijd zond koning Achaz tot de koningen van Assyri, dat zij hem helpen zouden,17 vermits ook de Edomieten gekomen waren en Juda geslagen en enigen gevankelijk weggevoerd hadden.18 Ook sloegen de Filistijnen zich neder in de steden op de lage landen en tegen het Zuiden van Juda, en namen Beth-Smes in, en Ajjalon, Gederoth en Socho met hare onderhorige plaatsen, en Timna met hare onderhorige plaatsen en Gimzo met hare onderhorige plaatsen, en woonden daarin.19 Want de Heer verootmoedigde Juda om Achaz, den koning van Juda, omdat hij Juda afvallig gemaakt had, zodat het zich vergreep aan den Heer.20 En Tilgath-Pilnser, de koning van Assyri, kwam tot hem; die benauwde hem, en ondersteunde hem niet.21 Want Achaz plunderde het huis des Heren, en het huis des konings, en van de oversten, om het den koning van Assyri te geven; maar het hielp hem niet.22 Zelfs in zijnen nood ging koning Achaz nog voort zich aan den Heer te vergrijpen;23 en hij offerde den goden van Damaskus, die hem geslagen hadden, en sprak: De goden der koningen van Syri helpen hen, daarom wil ik hun offeren, opdat zij mij ook helpen; daar zij nochtans hem en geheel Isral ten val waren.24 En Achaz deed de vaten van het huis Gods weg, en verbrak de vaten van het huis Gods; en sloot de deuren van het huis des Heren toe, en maakte altaren in alle hoeken van Jeruzalem;25 en in de steden van Juda, hier en daar, maakte hij hoogten om anderen goden te wieroken, en verwekte den Heer, den God zijner vaderen, tot gramschap.26 Wat er nu meer van hem te zeggen is, en al zijne wegen, zo de vroegere als de latere, zie, dat is geschreven in het boek der koningen van Juda en Isral.27 En Achaz ontsliep met zijne vaderen, en zij begroeven hem in de stad Jeruzalem, maar zij brachten hem niet in de graven der koningen van Isral. En zijn zoon Hizka werd koning in zijne plaats.