the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 4
1 En Samuel begon te prediken aan geheel Isral. En Isral trok uit, den Filistijnen tegemoet in den strijd, en zij legerden zich bij Eben-Hazer; en de Filistijnen hadden zich gelegerd te Afek,2 en zij rustten zich toe om Isral te ontmoeten. En de strijd werd algemeen, en Isral werd voor de Filistijnen geslagen; en zij doodden op het slagveld omtrent vier duizend man.3 En toen het volk in het leger kwam, spraken de oudsten van Isral: Waarom heeft de Heer ons heden verslagen voor de Filistijnen? Laat ons de ark des verbonds des Heren van Silo tot ons nemen, en laat zij onder ons komen, opdat zij ons verlosse uit de hand onzer vijanden.4 En het volk zond naar Silo, en liet van daar halen de ark des verbonds van den Heer Zebath, die boven de cherubs zit; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar bij de ark des verbonds van God.5 En toen de ark des verbonds des Heren in het leger kwam, juichte geheel Isral met een groot gejuich, zodat de aarde dreunde.6 Toen nu de Filistijnen het geschreeuw van dit juichen hoorden, spraken zij: Wat is dat voor een geschreeuw van zulk groot gejuich in het leger der Hebren? En toen zij vernamen, dat de ark des Heren in het leger gekomen was,7 vreesden zij en spraken: God is in het leger gekomen. En zij zeiden verder: Wee ons, want zo iets is tevoren nooit gebeurd.8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand dezer machtige goden? Dit zijn de goden, die Egypte sloegen met allerlei plagen in de woestijn.9 Zo grijpt nu moed en weest mannen, gij Filistijnen, opdat gij den Hebren niet dienstbaar wordt, zoals zij u dienstbaar geweest zijn; weest mannen en strijdt.
10 Toen streden de Filistijnen en Isral werd geslagen, en ieder vluchtte naar zijne hut; en het was een zeer grote slachting, zodat er van Isral vielen dertig duizend man voetvolk;11 en de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven.
12 Toen liep een man van Benjamin uit het heir, en kwam te Silo op dienzelfden dag en had zijne klederen gescheurd en aarde op zijn hoofd gestrooid.13 En zie, toen hij daar inkwam, zat Eli op den stoel om op den weg te zien; want zijn hart was beangst over de ark Gods. En toen die man in de stad kwam, maakte hij het bekend, en de gehele stad jammerde.14 En toen Eli dat luid gejammer hoorde, vroeg hij: Wat is dat voor een luid gerucht? Toen kwam de man schielijk en maakte het ook aan Eli bekend.15 Eli nu was acht en negentig jaar oud, en zijne ogen waren donker, zodat hij niet meer kon zien.16 En de man sprak tot Eli: Ik kom en ben heden uit het leger gevlucht. Toen zeide hij: Hoe gaat het er toe, mijn zoon?17 En de boodschapper antwoordde en sprak: Isral is gevlucht voor de Filistijnen, en er is een grote slachting onder het volk geschied, en ook uwe twee zonen Hofni en Pinehas zijn gesneuveld, daarenboven is de ark Gods genomen.18 Toen hij nu van de ark Gods gewaagde, viel hij achterover van den stoel aan de poort, en brak den hals en stierf; want hij was oud en een zwaar man. En hij had Isral veertig jaar gericht.
19 En zijne schoondochter, de huisvrouw van Pinehas, was zwanger en zou eerlang bevallen; en toen zij het gerucht hoorde, dat de ark Gods genomen was en haar schoonvader en haar man dood waren, zo kromde zij zich en baarde, want hare ween overvielen haar.20 En toen zij stierf, spraken de vrouwen, die bij haar stonden: Vrees niet, gij hebt een zoon. Maar zij antwoordde niet en nam het niet ter harte.21 En zij noemde het jongsken Ikabod, zeggende: De heerlijkheid is weg van Isral! --omdat de ark Gods genomen was, en om haren schoonvader en haren man.22 En zij sprak nog eens: De heerlijkheid is weg van Isral, want de ark Gods is genomen.