the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 27
1 David nu dacht in zijn hart: Ik zal toch den een of anderen tijd Saul in handen vallen: er is voor mij niets beters dan dat ik het ontwijke in het land der Filistijnen, opdat Saul van mij aflate om mij verder te zoeken in al de grenspalen van Isral; zo zal ik uit zijne hand ontkomen.2 En hij maakte zich op en ging over met de zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot Achis den zoon van Maoch, den koning van Gath;3 en David bleef bij Achis te Gath, hij en zijne mannen, elk met zijn huisgezin; David met zijne twee vrouwen, Ahinam de Jizrelietische, en Abigal, de vrouw van Nabal, de Karmelietische.4 En toen het aan Saul gezegd werd, dat David gevlucht was naar Gath, zocht hij hem niet meer.5 En David sprak tot Achis: Heb ik genade gevonden in uwe ogen, zo geve men mij ene plaats in een der steden van het land, dat ik daarin wone; want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen?6 Toen gaf Achis hem op dien dag Ziklag: daarom behoort Ziklag aan de koningen van Juda tot op dezen dag.7 De tijd nu, dien David in het land der Filistijnen woonde, was een jaar en vier maanden.
8 En David trok op met zijne mannen, en viel in het land der Gesurieten en Girzieten en Amalekieten; want die waren van ouds af de inwoners des lands, waar men komt te Sur en tot aan Egypteland toe.9 En als David het land sloeg, liet hij noch man noch vrouw in het leven, en hij nam schapen, runderen, ezels, kamelen en klederen; en hij keerde weder en kwam tot Achis.10 Wanneer dan Achis zeide: Waar zijt gij heden ingevallen? zo sprak David: Tegen het Zuiden van Juda en tegen het Zuiden der Jerahmelieten en tegen het Zuiden der Kenieten.11 Doch David liet noch man noch vrouw levend te Gath komen, zeggende: Zij mochten tot ons nadeel bericht geven, zeggende: Z heeft David gedaan. En dit was zijn doen, zolang hij woonde in het land der Filistijnen.12 Daarom geloofde Achis David, en zeide: Hij heeft zich in kwaden reuk gebracht bij zijn volk Isral, daarom zal hij mij altoos dienstbaar zijn.