the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Zacharia 2
1 Ik sloeg mijn ogen op, zag toe, en zie: een man met een meetsnoer in de hand.2 Ik zeide: Waar gaat gij heen? Hij zeide tot mij: Ik ga Jeruzalem opmeten om te zien, hoe breed en hoe lang het moet worden.3 En zie, de engel die tot mij sprak stond daar, terwijl een andere engel hem tegemoetging4 en tot hem zeide: Ga ijlings dien knaap zeggen: Jeruzalem zal als een open stad liggen vanwege de menigte van mensen en dieren in haar;5 en ikzelf, spreekt de Heer, zal een wal van vuur rondom haar en tot heerlijkheid binnen in haar zijn.
6 Op, op, vlucht uit het noorderland, spreekt de Heer, want ik heb u verspreid naar de vier hemelstreken, spreekt de Heer.7 Op, bergt u in Sion, gij die in Babel woont.8 Want, zo zegt de Heer der heirscharen, die mij een eervolle zending heeft opgedragen tot de natien die u buitgemaakt hebben: Wie u aanraakt raakt mijn oogappel aan.9 Zie, ik ga mijn hand over hen zwaaien; zodat zij een buit worden van hun eigen slaven, en gij erkennen zult dat de Heer der heirscharen mij gezonden heeft.
10 Juich en verheug u, dochter Sions! want zie, ik kom en ga in uw midden wonen, spreekt de Heer.11 En te dien dage zullen vele volken zich aansluiten aan den Heer en hem ten volk worden; dan woon ik in uw midden, en zult gij erkennen dat de Heer der heirscharen mij tot u gezonden heeft.12 En de Heer zal zich, op den heiligen grond, Juda ten erfdeel nemen en Jeruzalem weer uitkiezen.13 Zij toch alle vlees stil voor den Heer; want hij maakt zich op uit zijn heilige woning.