the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Hooglied 4
1 Wat zijt gij schoon, mijn liefste, wat zijt gij schoon! Uw ogen zijn duivenoogen, door uw sluier heen. Uw haar is als een kudde geiten die afdalen van Gileads gebergte.2 Uw tanden zijn als een kudde pas geschoren schapen, opgekomen uit het wed, die allen tweelingen hebben, geen van haar heeft er een verloren.3 Als een scharlakendraad zijn uw lippen, en liefelijk is uw mond. Als een granaatappel van binnen zijn uw slapen, door uw sluier heen.4 Uw hals gelijkt op een Davidstoren, gebouwd voor wapenhuis; waaraan de duizend schilden hangen, al der helden beukelaars.5 Uw beide borsten zijn als twee reeen, tweelingen ener gazelle, die weiden onder de lelien.6 Straks, als de dag koel wordt en de schaduwen vlieden, ga ik naar den mirreberg en den wierookheuvel.7 Alles is schoon aan u, mijn liefste, gij hebt niets dat u ontsiert.
8 Kom met mij van den Libanon, bruid, met mij van den Libanon; zie neder van des Amana's top, van den top van den Senir en den Hermon van de verblijven der leeuwen, de panterbergen.9 Gij hebt mij in het hart getroffen, mijn zuster bruid! in het hart getroffen met een blik uwer ogen, met een buiging van uw hals.10 Hoe heerlijk zijn uw liefkozingen, mijn zuster bruid! hoeveel strelender zijn uw liefkozingen dan wijn, is de geur uwer olien dan alle balsemgeuren!11 Honingzeem drupt van uw lippen, o bruid, honing en melk is onder uw tong, de geur uwer gewaden is als de geur van den Libanon.12 Mijn zuster bruid is een gesloten hof, een gesloten wel, een verzegelde bornput.13 Uw plantsoen is een lusthof van granaten, met allerlei fijne vruchten, hennabloemen met nardussen,14 nardus en saffraan, kaneel en muskaat, met allerlei wierookbomen, mirre en aloe, met velerlei kostelijke balsemen.
15 Een bron in hoven, een put van levend water, en stromen die vloeien van den Libanon.16 --Op, Noorden, kom, Zuiden, doorwaai mijn hof, dat stromen zijn balsemgeuren! Kome mijn beminde in zijn hof, en ete hij van de fijne vruchten die hem behoren.