the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ruth 1
1 Eens, in den tijd toen de richters het land bestuurden, heerste er een hongersnood; daarom verliet een man uit Bethlehem in Juda het land om met zijn vrouw en zijn twee zonen te gaan vertoeven in het veld van Moab.2 Hij heette Elimelech, zijn vrouw Noomi, zijn beide zonen Mahlon en Kiljon, Efratheers uit Bethlehem in Juda. Zij kwamen in het veld van Moab en bleven daar.3 Elimelech nu, de man van Noomi, stierf en zij bleef met haar twee zonen achter.4 Dezen huwden Moabietische meisjes; de ene heette Orpa, de andere Ruth. Toen zij er ongeveer tien jaar gewoond hadden,5 stierven ook die twee, Mahlon en Kiljon. Zo overleefde die vrouw haar beide zonen en haar man.
6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug; want zij had in het veld van Moab gehoord, dat de Heer op zijn volk achtgeslagen had door het brood te geven.7 Zo verliet zij, van haar beide schoondochters vergezeld, de plaats waar zij geweest was. Toen zij op weg waren, om naar het land van Juda terug te keren,8 zeide Noomi tot haar beide schoondochters: Gaat heen, keert terug, elk naar het huis uwer moeder.9 De Heer doe u wel, zoals gij gedaan hebt jegens de afgestorvenen en jegens mij. De Heer geve u een rustplaats te vinden, elk in het huis van uw man. Hierbij kuste zij haar. Doch zij begonnen luide te wenen10 en zeiden tot haar: Wij gaan met u, naar uw volk.11 Maar Noomi zeide: Keert liever terug, mijn dochters. Waarom zoudt gij met mij gaan? Ik draag immers geen zonen meer onder het hart, die u tot man zouden kunnen worden.12 Keert terug, mijn dochters, gaat heen; want ik ben te oud om weder te huwen. Ja al dacht ik ook dat er nog hoop voor mij was, al hield ik ook vannacht huwelijksgemeenschap, al baarde ik nog zonen,13 zoudt gij wachten totdat zij groot zijn geworden? Zoudt gij daardoor belet worden te huwen? Neen, mijn dochters! Want het is veel bitterder voor mij dan voor u dat 's Heeren hand tegen mij uitgestrekt is.14 Hierop begonnen zij opnieuw luide te wenen. En Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth hing haar aan.15 Toen zeide zij: Zie, uw schoonzuster is wedergekeerd naar haar volk en haar goden; volg haar en keer ook weder.16 Maar Ruth zeide: Dring er bij mij niet op aan dat ik u verlaten zou en wederkeren; want waarheen gij gaat zal ik gaan; waar gij vernacht zal ik vernachten; uw volk is mijn volk; uw god mijn god;17 waar gij sterft zal ik sterven en daar begraven worden. Zo, ja meer nog, zal de Heer mij doen, indien niet de dood alleen scheiding zal maken tussen mij en u.18 Toen nu Noomi zag dat zij het er op gezet had met haar te gaan, hield zij op tot haar er over te spreken.
19 Zo reisden zij samen, totdat zij te Bethlehem kwamen. En toen zij Bethlehem binnenkwamen, geraakte de gehele stad in opschudding over haar en zeiden de vrouwen: Is dat Noomi?20 Maar zij zeide tot haar: Noemt mij niet Noomi (Mijn liefelijkheid); noemt mij Mara (Bittere); want de Machtige heeft mij zeer bittere smart aangedaan.21 Ik ben rijk heengegaan, en arm heeft de Heer mij doen terugkeren. Waarom zoudt gij mij Noomi noemen, nu de Heer tegen mij getuigd en de Machtige mij in het ongeluk gestort heeft?22 Zo keerde Noomi terug, vergezeld van Ruth de Moabietische, haar schoondochter, die uit het veld van Moab met haar medegegaan was. Zij kwamen te Bethlehem aan in het begin van den gersteoogst.