the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 89
1 Een kunstig lied van Ethan, den Ezrahiet. (89-2) 's Heeren gunstbewijzen wil ik eeuwig bezingen, aan geslacht na geslacht uw trouw verkondigen met mijn mond.2 (89-3) Want gij spraakt: Voor eeuwig staat het gebouw mijner gunst, zolang de hemel duurt zal mijn trouw stevig zijn.3 (89-4) Ik heb een verbond met mijn uitverkorene gesloten, een eed gedaan aan David, mijn dienaar:4 (89-5) Tot in eeuwigheid zal ik uw nakroost stevigen, ik zal uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht.
5 (89-6) De hemelen loven uw wondermacht, Heer, ook uw trouw, in de vergadering der heiligen.6 (89-7) Wie toch in het zwerk evenaart den Heer, is onder de godenzonen aan den Heer gelijk?7 (89-8) God, zeer geweldig in den raad der heiligen, groot en geducht boven allen die hem omringen,8 (89-9) Heer, God der heirscharen, wie is u gelijk? Sterk zijt gij, Heer, en uw trouw omringt u.9 (89-10) Gij beheerst den overmoed der zee, wanneer haar golven zich verheffen, stilt gij ze.10 (89-11) Gij hebt het Monster als een verslagene verbrijzeld, door uw sterken arm uw vijanden verstrooid.11 (89-12) U behoort de hemel, u ook de aarde, de wereld en al haar volheid hebt gij gegrondvest.12 (89-13) Noord en Zuid, gij hebt ze geschapen; Tabor en Hermon jubelen in uw naam.13 (89-14) U is de arm met de kracht, sterk is uw hand, hoog uw rechter.14 (89-15) Recht en gerechtigheid is de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw treden voor uw aangezicht.
15 (89-16) Gelukkig het volk dat den jubelkreet kent en in het licht van uw aangezicht, Heer, wandelt,16 (89-17) dat in uw naam den gansen dag juicht en verhoogd wordt door uw gerechtigheid.17 (89-18) Want gij zijt hun machtig sieraad, en door uw welbehagen wordt onze hoorn verhoogd;18 (89-19) immers, bij den Heer is ons schild, onze koning bij Israels Heilige.
19 (89-20) Eens spraakt gij tot uw vromen in een gezicht, en zeidet: Ik heb een kroon aan een held toebedeeld, een jongeling uit het volk;20 (89-21) ik heb David, mijn dienaar, gevonden, hem gezalfd met mijn heilige olie;21 (89-22) hem dien mijn hand stevig zal vasthouden, dien mijn arm zal sterk maken.22 (89-23) Geen vijand zal hem bedriegen, geen booswicht verdrukken;23 (89-24) neen, ik zal zijn tegenstanders voor hem verpletteren, zijn haters zal ik verslaan.24 (89-25) Mijn trouw en goedertierenheid zullen met hem zijn, door mijn naam zal zijn hoorn verhoogd worden.25 (89-26) Ik zal zijn hand op de zee leggen, zijn rechter op de rivieren.26 (89-27) Hij zal tot mij zeggen: Mijn vader zijt gij, mijn God en de rotssteen van mijn heil--27 (89-28) en ik zal hem stellen tot eerstgeborene, hoog boven de koningen der aarde.28 (89-29) Voor eeuwig zal ik hem mijn gunst bewaren, en duurzaam is mijn verbond met hem;29 (89-30) ik doe zijn nakroost bestaan voor altijd, zijn troon zolang de hemel er is.30 (89-31) Indien zijn zonen mijn wet verzaken en niet wandelen in mijn verordeningen,31 (89-32) indien zij mijn inzettingen ontwijden en mijn geboden niet onderhouden,32 (89-33) dan zal ik hun overtredingen met de roede bestraffen, en hun schuld met slagen;33 (89-34) maar mijn gunst zal ik hun niet onttrekken, mijn trouw niet verloochenen;34 (89-35) ik zal mijn verbond niet ontwijden, noch veranderen wat over mijn lippen gekomen is.35 (89-36) Eens heb ik gezworen bij mijn heiligheid: Nooit zal ik aan David mijn woord breken;36 (89-37) zijn kroost zal voor eeuwig bestaan; zijn troon zal bestendig als de zon voor mij zijn,37 (89-38) eeuwig zal hij vaststaan als de maan een duurzame getuige in het zwerk.
38 (89-39) En zelf hebt gij nu verstoten en versmaad, in toorn gehandeld met uw gezalfde,39 (89-40) verworpen het verbond met uw dienaar, zijn kroon ontwijd ter aarde geworpen.40 (89-41) Gij hebt in al zijn muren gaten gebroken, zijn vestingen tot een puinhoop gemaakt;41 (89-42) alwie er langs kwam heeft hem uitgeplunderd, hij is tot een schimp voor zijn naburen geworden.42 (89-43) Hoog opgeheven hebt gij de rechterhand zijner tegenstanders, gij hebt al zijn vijanden blijde gemaakt.43 (89-44) Daarbij hebt gij zijn zwaard achterwaarts doen keren, hem niet laten standhouden in den strijd.44 (89-45) Den staf, dien hij in de hand droeg hebt gij weggenomen, en zijn troon ter aarde geworpen.45 (89-46) Verkort hebt gij de dagen zijner jonkheid, en hem met schande overdekt.46 (89-47) Hoelang, Heer, zult gij u voorgoed verbergen? zal uw gramschap branden als een vuur?47 (89-48) Gedenk, Heer, wat het leven is, tot welk een ijdel bestaan gij alle mensenkinderen geschapen hebt.48 (89-49) Wie is er die blijft leven en den dood niet ziet, die zijn leven redt uit de macht van het schimmenrijk?49 (89-50) Waar zijn uw vorige gunstbewijzen, Heer, die gij in uw trouw bij eede aan David toegezegd hebt?50 (89-51) Gedenk, Heer, den hoon uw dienaren aangedaan, dat ik in mijn boezem den smaad der volken draag, waarmee uw vijanden hoonen, Heer,51 (89-52) waarmee zij hoonen de voetstappen van uw gezalfde.52 (89-53) Geloofd zij de Heer tot in eeuwigheid! Amen, Amen.