the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 69
1 Voor den orkestmeester. Op de wijze van "Lelien". Van David. (69-2) Red mij, o God, want het water is tot de lippen gekomen; ik verzink in een grondelozen modderpoel,2 (69-3) ik ben geraakt in diepten van water, en een vloed overstelpte mij.3 (69-4) Ik ben afgemat van het roepen, mijn keel is hees mijn ogen worden dof van het wachten op mijn God.4 (69-5) Talrijker dan mijn hoofdharen zijn zij die mij onverdiend haten; menigvuldiger dan mijn beenderen zij die mij zonder grond vijandig zijn; zo moet ik teruggeven wat ik niet geroofd heb.5 (69-6) God, gij, gij kent mijn verdwaasdheid, en mijn overtredingen zijn voor u niet verborgen.6 (69-7) Laten in mij niet te schande worden zij die op u hopen, Heer, Heer der heirscharen, laten in mij niet beschaamd worden zij die u zoeken, God Israels.7 (69-8) Want om u draag ik smaad, bedekt schaamte mijn aangezicht;8 (69-9) ik ben vreemd geworden aan mijn broeders, een onbekende voor de zonen mijner moeder;9 (69-10) want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de versmading dergenen die u smaden is op mij gevallen.10 (69-11) Al vastende, weende ik zielsbedroefd, en dit werd mij tot smaad;11 (69-12) ik bekleedde mij met een treurgewaad, en werd hun ten spreekwoord;12 (69-13) zij die in de poort zitten hebben het over mij, alsook de liedjes der slempers.
13 (69-14) Maar ik--mijn gebed rijst tot u, Heer, ten tijde des welbehagens, antwoord mij, o God, in uw grote goedertierenheid, in trouw aan het door u toegezegde heil.14 (69-15) Verlos mij uit het slijk, dat ik niet verzinke, worde ik gered van mijn haters en uit diepten van water.15 (69-16) Laat de watervloed mij niet overstelpen, de kolk mij niet verzwelgen, de put zijn mond niet over mij sluiten.16 (69-17) Antwoord mij, Heer, want zegenrijk is uw goedertierenheid, wend u tot mij naar uw grote erbarming.17 (69-18) Verberg uw aangezicht niet voor uw dienaar; want het is mij bang--antwoord mij spoedig.18 (69-19) Treed mij nader, red mijn leven, verlos mij om mijn vijanden.19 (69-20) Gij weet, hoe ik gehoond, beschaamd en gesmaad word; al mijn tegenstanders staan u voor ogen.20 (69-21) De hoon breekt mij het hart, en ik vertwijfel; ik hoopte op iemand die deelneming betuigde, maar er was er geen, op troosters, maar ik vond ze niet;21 (69-22) zij gaven mij vergif tot spijze, en voor mijn dorst gaven zij mij azijn te drinken.
22 (69-23) Moge de tafel die voor hen staat hun tot een net worden, en tot een valstrik voor hun vrede.23 (69-24) Mogen hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en maak dat hun lenden voortdurend wankelen.24 (69-25) Stort uw gramschap over hen uit, en dat de hitte uws toorns hen treffe.25 (69-26) Worde hun kamp een woeste plek, niemand wone in hun tenten.26 (69-27) Want zij vervolgen hen die gij geslagen hebt, en vertellen van de smart der door u neergevelden.27 (69-28) Voeg schuld bij hun schuld en laat hen niet komen tot uw gerechtigheid;28 (69-29) dat zij uit het boek des levens uitgewist worden, en niet opgeschreven worden met de rechtschapenen.29 (69-30) Doch mij, ellendige en geplaagde, mij zal uw heil, o God, verhoogen.
30 (69-31) Roemen wil ik Gods naam in een lied, hem verheerlijken in een lofzang;31 (69-32) wat aan den Heer welgevalliger zal zijn dan een stier, dan een var met horens en hoeven.32 (69-33) De deemoedigen zien het en verheugen zich; gij die naar God vraagt, uw harte leve op!33 (69-34) Want de Heer hoort naar de armen, en veracht zijn gevangenen niet.34 (69-35) Roemen moeten hem hemel en aarde, de zeeen en alwat zich daarin beweegt.35 (69-36) Want God zal Sion redden, en Juda's steden herbouwen; men zal zich daar neerzetten en ze bezitten,36 (69-37) het kroost zijner dienaren zal ze beerven, en zij die zijn naam liefhebben zullen er wonen.