the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 49
1 Voor den orkestmeester. Van de Korahieten. Een psalm. (49-2) Hoort allen hiernaar, volkeren, luistert allen, bewoners der wereld,2 (49-3) allen, mensenkinderen en stervelingen, rijken en armen tegader.3 (49-4) Mijn mond zal wijze leringen uitspreken, wat uit mijn hart opwelt is verstandige taal;4 (49-5) ik wil mijn oor lenen aan een spreuk, bij citerklank mijn raadsel oplossen:5 (49-6) Waarom moet ik zien de dagen des bozen, waarin de snoodheid mijner belagers mij omringt,
6 (49-7) van hen, die vertrouwen op hun vermogen, en op de grootheid van hun rijkdom zich beroemen?7 (49-8) Evenwel, zich loskopen kan niemand, niemand kan aan God een losprijs voor zichzelf geven--8 (49-9) zo kostbaar toch ware de losprijs voor zijn leven, dat hij daarvan voorgoed moet afzien--9 (49-10) om tot in eeuwigheid te leven en de groeve niet te aanschouwen.10 (49-11) Want hij ziet: wijzen sterven; de dwaas en de redeloze komen tegader om en laten aan anderen hun vermogen na;11 (49-12) graven zijn hun huizen voor eeuwig, hun woningen van geslacht tot geslacht, en hun naam sterft weg op aarde.12 (49-13) En de mens in aanzien die geen doorzicht heeft is gelijk aan de dieren die vergaan.13 (49-14) Dit is de weg van hen die zorgeloos leven, en van hen, die met vleitaal hen achternalopen:14 (49-15) als schapen zinken zij ter onderwereld, de dood weidt hen, en zij gaan regelrecht ten grave; hun gestalte is bestemd tot verdwijnen, de onderwereld strekt hun ter woning.
15 (49-16) Maar God zal mijn leven loskopen; want hij ontrukt mij aan de macht der onderwereld.16 (49-17) Vrees niet wanneer een mens rijk wordt, en de heerlijkheid van zijn huis toeneemt;17 (49-18) want wanneer hij sterft, zal hij niets van dat alles meenemen, zijn heerlijkheid volgt hem in de groeve niet.18 (49-19) Al acht hij zichzelf in zijn leven gelukkig--al roemt men u omdat gij u tegoed kunt doen,19 (49-20) gij zult bij het geslacht uwer vaderen komen, die tot in eeuwigheid het licht niet zien.20 (49-21) De mens in aanzien maar die geen doorzicht heeft is gelijk aan de dieren die vergaan.