the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 22
1 Voor den orkestmeester. Op de wijze van "De hinde des dageraads." Een psalm van David. (22-2) Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten? Ver van mijn hulp blijven de woorden mijner jammerklacht.2 (22-3) Mijn God, ik roep des daags, maar gij antwoordt niet, des nachts, maar ik kom niet tot rust.3 (22-4) Toch zijt gij de Heilige, zetelend op Israels lofzangen.4 (22-5) Op u hebben onze vaderen vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en gij hebt hen verlost.5 (22-6) Tot u riepen zij, en zij ontkwamen; zij hebben op u vertrouwd en werden niet beschaamd.6 (22-7) Doch ik ben een worm en geen man, gehoond door de mensen, veracht van het volk.7 (22-8) Alwie mij zien drijven den spot met mij, krullen de lippen, schudden het hoofd:8 (22-9) De Heer is zijn losser, die geve hem uitkomst, die verlosse hem; hij heeft immers een welgevallen in hem. --9 (22-10) Gij zijt mijn beschermer van mijn geboorte af, die mij vertrouwend deedt liggen aan de borst mijner moeder.10 (22-11) U was ik aanbetrouwd van de geboorte her, van den schoot mijner moeder af zijt gij mijn God.
11 (22-12) Wees niet ver van mij, want de nood is nabij, en er is geen helper.12 (22-13) Vele varren hebben mij omsingeld, stieren van Bazan omringen mij;13 (22-14) zij sperren den mond tegen mij op, als een verscheurende, brullende leeuw.14 (22-15) Als water ben ik uitgestort, al mijn beenderen zijn ontwricht, mijn hart is aan was gelijk, is gesmolten in mijn binnenste.15 (22-16) Droog als een scherf is mijn gehemelte, mijn tong kleeft vast in mijn mond; gij strekt mij uit in het stof des doods.16 (22-17) Want honden hebben mij omsingeld, een bende boosdoeners houdt mij ingesloten, zij hebben mijn handen en voeten belemmerd.17 (22-18) Ik kan al mijn beenderen tellen; zij zien toe, gluren mij aan;18 (22-19) zij verdelen mijn klederen onder elkander, werpen het lot over mijn gewaad.19 (22-20) Wees gij dan, Heer, niet verre! haast u, mijn steun, mij ter hulpe!20 (22-21) Bevrijd mijn leven van het zwaard, het enige dat ik heb uit der honden macht.21 (22-22) Red mij uit den muil der leeuwen, mij arme van de hoornen der woudossen.
22 (22-23) Laat mij uw naam aan mijn broeders verkondigen, te midden der gemeente u prijzen.23 (22-24) Gij die den Heer vreest prijst hem, verheerlijkt allen hem, zaad Jakobs, weest allen voor hem beducht, zaad Israels.24 (22-25) Hij toch heeft veracht noch verfoeid de ellende des ellendigen, zijn aangezicht voor hem niet verborgen, maar naar hem gehoord, toen hij tot hem kreet.25 (22-26) Gij legt mij het danklied in de talrijke vergadering op de lippen, mijn geloften wil ik betalen ten aanschouwen van wie hem vrezen.26 (22-27) De deemoedigen zullen eten en verzadigd worden, zij die den Heer zoeken zullen hem loven, hun hart zal opleven voor altijd.27 (22-28) Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich keren tot den Heer, alle geslachten der volken zich neerwerpen voor zijn aangezicht;28 (22-29) want aan den Heer behoort het koningsschap, hij is heerscher over de volken.29 (22-30) Voor hem alleen zullen zich neerwerpen alle welgedanen der aarde, voor zijn aangezicht zich krommen allen die nederdalen in het stof; maar mijn ziel is levend voor hem,30 (22-31) mijn kroost zal hem dienen; men zal van den Heer gewagen aan het komende geslacht,31 (22-32) zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren wordt; want hij heeft het gedaan.