the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 18
1 Voor den orkestmeester. Van 's Heeren dienaar David, die tot den Heer de woorden van dit lied gesproken heeft, toen de Heer hem uit de hand van al zijn vijanden, ook uit die van Saul verlost had. (18-2) Hij zeide: Ik zal u verhoogen, Heer, mijn sterkte!2 (18-3) De Heer is mijn rotskloof, mijn veste, mijn bevrijder; mijn God is de rotssteen, waarop ik bouw, mijn schild, mijn hoorn des heils, mijn burcht.3 (18-4) Prijzend roep ik den Heer aan, en van mijn vijanden word ik verlost.4 (18-5) Mij omgaf een branding des doods, stromen des verderfs verschrikten mij;5 (18-6) koorden van het schimmenrijk omvingen mij, strikken des doods lagen mij in den weg.6 (18-7) Toen het mij bang was, riep ik den Heer aan, kreet ik tot mijn God; hij hoorde uit zijn paleis mijn stem, mijn hulpgeroep drong in zijn oren.7 (18-8) Daar schokte en schudde de aarde, beefden de grondvesten der bergen, en schokten, omdat hij in toorn was ontstoken;8 (18-9) rook steeg op uit zijn neus, vuur kwam verterend uit zijn mond, brandende kolen gingen van hem uit.9 (18-10) Hij neigde den hemel en daalde neder, een donker zwerk onder zijn voeten;10 (18-11) hij reed op den cherub en kwam gevlogen, schoot toe op de vleugelen des winds;11 (18-12) legde duisternis als zijn omhulsel rondom zich, te zijner bedekking donkere wateren, dichte wolken.12 (18-13) Uit den glans voor hem kwamen voort hagel en kolen vuurs.13 (18-14) En in den hemel donderde de Heer, liet de Allerhoogste zijn stem weerklinken;14 (18-15) hij schoot pijlen af, waarmee hij hen verstrooide, slingerde bliksems, waarmee hij hen in beroering bracht.15 (18-16) Zichtbaar werden de beddingen der zee, blootgelegd de grondvesten des aardrijks, door uw toornende stem, Heer, door het blazen van den adem van uw neus.16 (18-17) Hij reikte uit den hooge, vatte mij, trok mij uit grote wateren;17 (18-18) hij verloste mij uit de macht mijner vijanden, mijner haters, die mij te sterk waren.18 (18-19) Ten dage mijns ongeluks traden zij mij in den weg, maar toen was de Heer mij ten steun:19 (18-20) hij leidde mij uit in de ruimte, redde mij, daar hij welgevallen aan mij had.
20 (18-21) De Heer behandelde mij naar mijn gerechtigheid, vergold mij naar de reinheid mijner handen.21 (18-22) Want ik heb 's Heeren wegen gehouden en ben niet door zonde afgeweken van mijn God:22 (18-23) al zijn verordeningen hield ik voor ogen, zijn inzettingen verwijderde ik niet van mij.23 (18-24) Ik was onberispelijk voor hem, en nam mij in acht, dat ik niet schuldig werd.24 (18-25) Zo vergold mij de Heer naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen voor zijn ogen.25 (18-26) Jegens hem die u aanhangt betoont gij u aanhankelijk, jegens een onberispelijk man onberispelijk;26 (18-27) met den reine handelt gij als een reine, maar met den verkeerde gaat gij arglistig te werk.27 (18-28) Gij toch redt ellendig volk, en doet de hovaardigen de ogen neerslaan.28 (18-29) Want gij, Heer, laat mijn lamp schijnen, mijn God brengt in mijn duisternis licht;
29 (18-30) met u toch breek ik een wal door, met mijn God spring ik over een muur.30 (18-31) Die God, onberispelijk is zijn weg, 's Heeren eis is beproefd; een schild is hij voor allen die op hem bouwen.31 (18-32) Want wie is God buiten den Heer, wie een rotssteen behalve onze God?32 (18-33) die God, die mij met kracht omgordt, mijn weg onberispelijk baant,33 (18-34) mijn voeten maakt als die van hinden, en mij op mijn hoogten plaatst;34 (18-35) die mijn handen oefent ten strijde, mijn armen den koperen boog leert spannen.35 (18-36) Gij schenkt mij uw heil aanbrengend schild, uw rechterhand ondersteunt mij, en uw nederbuigende goedheid maakt mij groot;36 (18-37) gij geeft ruimte onder mij voor mijn schreden, en mijn enkels wankelen niet.37 (18-38) Dies zal ik mijn vijanden vervolgen, inhalen, niet keren voordat ik hen gans vernietigd heb;38 (18-39) ik zal hen verpletteren, zodat zij niet weer kunnen opstaan, zij zullen blijven liggen onder mijn voeten.39 (18-40) Gij toch omgordt mij met kracht ten strijde, doet mijn tegenstanders zich onder mij krommen,40 (18-41) dwingt mijn vijanden mij den rug toe te keren, en mijn haters, ik verdelg hen.41 (18-42) Zij krijten, maar er is geen helper tot den Heer, maar hij antwoordt hun niet.42 (18-43) Ik vermaal hen als stof op het plein, vertrap hen als slijk op de straat.43 (18-44) Zo doet hij mij ontkomen aan de twisten der volken, stelt mij tot hoofd van natien. Zelfs dienen mij volkeren, die ik niet ken;44 (18-45) nauw hebben zij van mij gehoord of zij gehoorzamen mij; buitenlanders vleien mij;45 (18-46) buitenlanders raken in verwarring, vlieden sidderend uit hun sloten.46 (18-47) De Heer leeft! Geloofd zij mijn rotssteen, hoogverheven worde de God mijns heils!47 (18-48) die God, die mij wraak verschaft, en volkeren mij onderdanig maakt,48 (18-49) die mij doet ontkomen aan mijn vijanden. Ja, voor mijn tegenstanders voert gij mij op de hoogte, van geweldenaars verlost gij mij.49 (18-50) Dies wil ik, Heer, u loven onder de natien, met stem en snaren uw naam prijzen,50 (18-51) van u, die zijn koning grote overwinningen verleent en gunst bewijst aan zijn gezalfde, aan David en zijn kroost, tot in eeuwigheid.