the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Numeri 3
1 Dit zijn de afstammelingen van Aaron en Mozes, ten tijde dat de Heer met Mozes op den berg Sinai sprak.2 Dit zijn de namen van Aarons zonen: de eerstgeborene was Nadab, dan Abihu, Eleazar en Ithamar.3 Dit zijn de namen der zonen van Aaron, der gezalfde priesters, die hij hun wijdingsoffer heeft doen brengen om priesters te zijn;4 maar Nadab en Abihu stierven voor des Heeren aangezicht, toen zij vreemd vuur opdroegen voor den Heer in de woestijn van den Sinai; en zij hadden geen zonen. Zo waren Eleazar en Ithamar priesters nog bij het leven van hun vader Aaron.5 De Heer sprak tot Mozes:6 Doe den stam Levi naderen en plaats dien voor den priester Aaron: zij zullen hem dienen7 en hun plichten jegens hem en de gehele gemeente voor de tent der samenkomst waarnemen, door den arbeid bij den tabernakel te verrichten.8 Ook zullen zij voor alle meubelen van de tent der samenkomst zorgen en den Israelieten behulpzaam zijn door het verrichten van allen arbeid bij den tabernakel.9 Zo zult gij de Levieten aan Aaron en zijn zonen schenken: geschonken, geschonken zijn zij hem vanwege de Israelieten.10 Doch Aaron en zijn zonen zult gij aanstellen, en zo zullen zij hun priesterschap waarnemen; de leek die nadert zal ter dood gebracht worden.11 De Heer sprak tot Mozes:12 Ik van mijn zijde, zie, ik neem de Levieten uit het midden der Israelieten in de plaats van alle eerstgeborenen, die den moederschoot openen, onder de Israelieten; zo zullen de Levieten mij toebehoren.13 Want mij behoren alle eerstgeborenen: ten dage dat ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg heb ik alle eerstgeborenen in Israel, zowel die der mensen als die der dieren, mij geheiligd; zij zouden mij toebehoren. Ik ben de Heer.
14 De Heer sprak tot Mozes in de woestijn van den Sinai:15 Monster de Levieten naar hun familien en geslachten; alwat manlijk is onder hen van een maand en daarboven zult gij monsteren.16 Zo monsterde hen Mozes naar des Heeren last, gelijk hij hem bevolen had.17 Dit waren de zonen van Levi met name: Gersjon, Kehath en Merari.18 En dit de namen der zonen van Gersjon naar hun geslachten: Libni en Sjimei;19 en de zonen van Kehath naar hun geslachten waren Amram en Jishar, Hebron en Uzziel;20 en de zonen van Merari naar hun geslachten waren Mahli en Musji. Dit zijn de geslachten der Levieten naar hun familien.21 Tot Gersjon behoorden de geslachten Libni en Sjimei; dit waren de geslachten der Gersjonieten.22 Hun gemonsterden--naar telling van alwat manlijk was van een maand en daarboven--hun gemonsterden waren zevenduizend vijfhonderd in getal.23 De geslachten der Gersjonieten moesten zich achter den tabernakel aan de westzijde legeren.24 De familievorst der Gersjonieten was Eljazaf, de zoon van Lael.25 Tot de plichten der Gersjonieten aan de tent der samenkomst behoorde de zorg voor den tabernakel en de tent, zijn dekkleed, het tapijt aan den ingang van de tent der samenkomst,26 de zeilen van het voorhof en het tapijt aan den ingang van het voorhof, dat rondom den tabernakel en het altaar was, en voor de touwen, met alwat er voor te bezorgen was.27 Tot Kehath behoorden het geslacht der Amramieten en die der Jisharieten, der Hebronieten en der Uzzielieten; dit waren de geslachten der Kehathieten.28 Hun gemonsterden--naar telling van alwat manlijk was van een maand en daarboven--waren achtduizend zeshonderd in getal, tot wier plicht de bediening van het heiligdom behoorde.29 De geslachten der Kehathieten moesten zich naast den tabernakel aan de zuidzijde legeren.30 De familievorst der Kehathietische geslachten was Elisafan, de zoon van Uzziel.31 En zij hadden te zorgen voor de ark, de tafel, den luchter, de altaren, de heilige gereedschappen waarmede de dienst verricht werd, het voorhangsel en alwat er voor te bezorgen was.32 De oppervorst der Levieten was Eleazar, de zoon van den priester Aaron, de opzichter van hen tot wier plichten de zorg voor het heiligdom behoorde.33 Tot Merari behoorden het geslacht der Mahlieten en dat der Musjieten; dit waren de geslachten van Merari.34 Hun gemonsterden--naar telling van alwat manlijk was van een maand en daarboven--waren zesduizend tweehonderd.35 De familievorst van Merari's geslachten was Suriel, de zoon van Abihail; naast den tabernakel aan de noordzijde moesten zij zich legeren.36 Aan de Merarieten was de zorg opgedragen voor de stijlen, sluitbomen, pilaren en voetstukken van den tabernakel, voor al het daarbij behorend gereedschap en alwat er voor te bezorgen was,37 voor de pilaren van het voorhof rondom en hun voetstukken, pinnen en touwen.38 Voor den tabernakel, aan de oostzijde, voor de tent der samenkomst, ten oosten, waren gelegerd Mozes, Aaron en zijn zonen, tot wier plichten de zorg van het heiligdom behoorde, om er ten bate der Israelieten den dienst waar te nemen; de leek die naderde moest ter dood gebracht worden.39 Alle gemonsterden der Levieten, die Mozes en Aaron, volgens des Heeren bevel, naar hun geslachten gemonsterd hebben, alwat manlijk was van een maand en daarboven--waren twee en twintig duizend.
40 Toen zeide de Heer tot Mozes: Monster alle manlijke eerstgeborenen der Israelieten, van een maand en daarboven, en neem het aantal hunner namen op.41 Dan zult gij voor mij--ik ben de Heer--de Levieten nemen in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israelieten, en het vee der Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee der Israelieten.42 Daarom monsterde Mozes, zoals de Heer hem bevolen had, alle eerstgeborenen onder de Israelieten.43 En het aantal van alle gemonsterde manlijke eerstgeborenen van een maand en daarboven, met name geteld, was twee en twintig duizend tweehonderd drie en zeventig.44 Toen sprak de Heer tot Mozes:45 Neem de Levieten in plaats van al de eerstgeborenen onder de Israelieten, en het vee der Levieten in plaats van hun vee. Zo zullen de Levieten mij toebehoren. Ik ben de Heer.46 En wat de lossing der tweehonderd drie en zeventig gemonsterden betreft die er meer eerstgeborenen onder de Israelieten dan Levieten zijn,47 voor elk hunner zult gij vijf sikkelen hoofdgeld nemen; vijf heilige sikkelen zult gij nemen, twintig gera den sikkel;48 en gij zult dat geld aan Aaron en zijn zonen geven, als losprijs der overschietenden onder hen.49 Zo nam Mozes het losgeld van hen die op de door de Levieten gelosten overschoten.50 Van de eerstgeborenen der Israelieten nam hij dat geld: dertienhonderd vijf en zestig heilige sikkelen.51 En Mozes gaf dat losgeld aan Aaron en zijn zonen naar des Heeren bevel, zoals de Heer Mozes bevolen had.