Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Numeri 16

1 Korah, de zoon van Jishar, den zoon van Kehath, den zoon van Levi, en Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, den zoon van Pallu, den zoon van Ruben,2 kwamen in opstand tegen Mozes, met tweehonderd vijftig mannen uit de Israelieten, vorsten der gemeente, opgeroepenen tot de volksvergadering, mannen van naam;3 zij spanden samen tegen Mozes en Aaron en zeiden tot hen: Het is nu genoeg! Want van de gehele gemeente zijn alle leden heilig, en in hun midden is de Heer; waarom verheft gij u dan boven 's Heeren vergadering?4 Toen Mozes dit hoorde, viel hij op zijn aangezicht5 en sprak daarna tot Korah en al zijn medestanders: Morgen zal de Heer bekendmaken, wie hem toebehoort, wie de heilige is en wien hij tot zich doet naderen, wien hij uitkiest, dien zal hij tot zich doen naderen.6 Doet het volgende: Neemt gij allen, Korah en al zijn medestanders,7 morgen vuurpannen, doet er vuur in en legt er wierook op voor des Heeren aangezicht; dan zal de man dien de Heer verkiest de heilige zijn. Het is nu genoeg, Levieten!8 En Mozes zeide tot Korah: Hoort toch, Levieten!9 is het u niet genoeg, dat de god Israels u afgezonderd heeft uit de gemeente van Israel om u tot zich te doen naderen, het werk aan des Heeren tabernakel te verrichten, en voor de gemeente te staan om haar te bedienen--10 en zo u en al uw broeders de Levieten, met u heeft doen naderen--dat gij ook nog naar het priesterschap staat?11 Daarom, gij en al uw medestanders rot tegen den Heer samen; Aaron toch, wie is hij dat gij tegen hem zoudt morren?

12 Toen liet Mozes Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, roepen; maar zij zeiden: Wij willen niet komen.13 Is het niet genoeg, dat gij ons uit een land overvloeiende van melk en honing hebt opgevoerd, om ons in de woestijn te doen sterven, dat gij den baas over ons speelt, ja zeker, den baas speelt?14 Gij hebt ons waarlijk niet gebracht naar een land overvloeiende van melk en honing, noch ons een erve van akkers en wijngaarden gegeven. Wilt gij de ogen dezer mannen uitgraven? Wij komen niet!15 Toen ontstak Mozes in hevigen toorn en hij zeide tot den Heer: Wend u niet tot hun offer; niet een ezel heb ik van hen weggenomen, niet een hunner kwaad gedaan.16 En Mozes zeide tot Korah: Zorg, dat gij u morgen met al uw medestanders voor den Heer bevindt, gij en zij, benevens Aaron.17 Ieder uwer neme zijn vuurpan, legge er wierook op en brenge zijn vuurpan voor den Heer, tweehonderd vijftig vuurpannen; ook gij en Aaron, ieder zijn vuurpan.18 Zo namen zij allen hun vuurpannen, deden er vuur in, legden er wierook op en gingen aan den ingang van de tent der samenkomst staan; desgelijks Mozes en Aaron.19 Als nu Korah de gehele gemeente tegen hen aan den ingang van de tent der samenkomst vergaderd had, vertoonde zich des Heeren heerlijkeid aan de gehele gemeente.20 En de Heer sprak tot Mozes en Aaron:21 Zondert u uit het midden dezer gemeente af, en ik zal haar in een oogwenk verteren.22 Toen vielen zij op hun aangezicht en zeiden: God, god der geesten van alle vlees! Zoudt gij, omdat die ene man zondigt, tegen de gehele gemeente vergramd zijn?

23 Toen zeide de Heer tot Mozes:24 Zeg aan de gemeente: Gaat weg uit den omtrek der woning van Korah, Dathan en Abiram.25 En Mozes maakte zich op, ging, gevolgd door de oudsten van Israel, tot Dathan en Abiram26 en sprak tot de gemeente: Verwijdert u toch van de tenten dier goddeloze mannen en raakt niets van hetgeen hun toebehoort aan, om niet door al hun zonden om te komen.27 Toen trokken zij zich terug uit den omtrek der woning van Korah, Dathan en Abiram, en Dathan en Abiram kwamen naar buiten en gingen aan den ingang hunner tenten staan, met hun vrouwen, zonen en kleine kinderen.28 Nu zeide Mozes: Hieraan zult gij erkennen, dat de Heer mij gezonden heeft om al deze werken te doen, en dat ik ze niet zelf bedacht heb:29 indien dezen sterven zoals andere mensen en het gewone menschenlot hen treft, dan heeft de Heer mij niet gezonden.30 Maar indien de Heer iets geheel nieuws schept, de grond zijn muil openspert en hen met al de hunnen verslindt, zodat zij levend in het schimmenrijk dalen, dan zult gij erkennen dat deze mannen den Heer gesmaad hebben.31 Nauwelijks had hij al deze woorden ten einde gebracht, of de grond onder hen spleet vaneen,32 de aarde opende haar mond en verslond hen met hun gezinnen, alle mensen die bij Korah behoorden en al hun have.33 Zo daalden zij met al de hunnen levend in het schimmenrijk; de aarde bedekte hen, en zij waren verdwenen uit het midden der vergadering.34 En alle Israelieten in hun omgeving vloden op hun geroep; want zij zeiden: Als de aarde ons ook maar niet verslindt!

35 Toen ging een vuur uit van den Heer en verteerde de tweehonderd en vijftig mannen die den wierook brachten;36 waarop de Heer tot Mozes sprak:37 Zeg aan Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, dat hij de vuurpannen uit den brand oprape en het vuur ver wegwerpe; want de vuurpannen dezer zondaren zijn ten koste van hun leven heilig geworden.38 Men zal ze tot bladen pletten en er een overtreksel voor het altaar van maken; want, dewijl zij ze voor 's Heeren aangezicht hebben gebracht, zijn ze heilig geworden. En zij moeten den Israelieten tot een teken zijn.39 Zo nam Eleazar, de zoon van Aaron, den priester, de koperen vuurpannen die de verbranden gebracht hadden, en men plette ze tot een overtreksel voor het altaar,40 tot een herinnering voor de Israelieten, dat toch geen leek, een die niet uit de nakomelingen van Aaron is, zou naderen, om voor 's Heeren aangezicht te wierooken; opdat het hun niet vergaan mocht als Korah en zijn medestanders; zoals de Heer door Mozes tot hem gesproken had.

41 Des anderen daags morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron en zeide: Gij hebt 's Heeren volk om het leven gebracht.42 Toen nu de gemeente samenspande tegen Mozes en Aaron, keerden zij zich naar de tent der samenkomst, en zie, de wolk bedekte haar, en's Heeren heerlijkheid vertoonde zich.43 Nu traden Mozes en Aaron tot voor de tent der samenkomst,44 en de Heer sprak tot Mozes:45 Trekt u terug uit het midden dezer gemeente; opdat ik ze in een oogwenk vertere. Maar zij vielen op hun aangezicht,46 en Mozes zeide tot Aaron: Neem de vuurpan, doe er vuur van het altaar in, leg er wierook op, ga ijlings tot de gemeente en bewerk verzoening voor haar; want de gramschap is van voor den Heer uitgegaan: de plaag is reeds begonnen.47 En Aaron nam de vuurpan, zoals Mozes hem bevolen had, en liep ijlings midden in de vergadering, en ja waarlijk, de plaag was onder het volk reeds begonnen! Toen legde hij den wierook op het vuur en bewerkte verzoening voor het volk.48 Terwijl hij tussen de doden en de levenden stond, hield de plaag op.49 Het aantal dergenen die in die plaag omgekomen zijn is veertienduizend zevenhonderd, buiten degenen die ter zake van Korah gestorven waren.50 Hierop keerde Aaron tot Mozes naar den ingang van de tent der samenkomst terug; de plaag was gestuit.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile