Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Mattheüs 26

1 Na deze rede ten einde gebracht te hebben, zeide Jezus tot zijn leerlingen:2 Gij weet dat het over twee dagen Pasen is; dan zal de Mensenzoon worden overgeleverd om gekruisigd te worden.3 Toen kwamen de overpriesters en de oudsten des volks samen in het paleis des hogepriesters, Kajafas geheten,4 en besloten zich met list van Jezus meester te maken en hem te doden;5 maar, zeiden zij, niet op het feest; er mocht eens oproer onder het volk komen.

6 Toen Jezus te Bethanie in het huis van Simon den melaatse was,7 kwam tot hem een vrouw met een fles kostbare reukolie, die zij, terwijl hij aan tafel aanlag, over zijn hoofd uitgoot.8 Toen de leerlingen dit zagen, namen zij het zeer kwalijk en dachten: Waartoe dient deze verspilling?9 men had dit duur kunnen verkopen en het geld aan de armen geven.10 Jezus die hen doorzag zeide tot hen: Wat valt gij deze vrouw lastig? Zij heeft een goed werk aan mij gedaan.11 Want de armen hebt gij altijd bij u, maar mij niet.12 Toen zij deze mirre op mijn lichaam goot, deed zij dat bij voorbaat voor mijn begrafenis.13 Voorwaar, ik zeg u, alwaar dit Evangelie verkondigd zal worden, waar ter wereld ook, daar zal ook, tot aandenken aan haar, gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.

14 Toen ging een der Twaalve, Judas de Iskarioter genaamd tot de overpriesters15 en zeide: Wat wilt gij mij geven als ik hem u overlever? zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.16 Van toen af zocht hij een goede gelegenheid om hem over te leveren.

17 Op den eersten dag der ongezuurde brooden kwamen de leerlingen tot Jezus en zeiden: Waar wilt gij dat wij voor u het Paaschmaal aanrichten?18 Hij zeide: Gaat in de stad naar die en die en zegt hem: De meester zegt: Mijn tijd is nabij; ik wil bij u Pasen vieren met mijn leerlingen.19 De leerlingen deden zoals Jezus hun bevolen had en richtten het Paaschmaal aan.20 's Avonds lag hij aan met de twaalf leerlingen.21 En onder den maaltijd zeide hij: Voorwaar, ik zeg u, een van u zal mij overleveren.22 Zij werden daarover zeer bedroefd en begonnen allen, hoofd voor hoofd, tot hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heer?23 Hij hernam: Een die met mij de hand in den schotel doopt, die zal mij overleveren.24 De Mensenzoon gaat wel heen, gelijk van hem geschreven staat, maar wee den mens door wien de Mensenzoon overgeleverd wordt! Het ware dien mens beter niet te zijn geboren.25 Nu zeide Judas, die hem zou overleveren: Ik ben het toch niet, rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

26 Terwijl zij aten, nam Jezus brood, sprak er den zegen over uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden: Neemt, eet; dit is mijn lichaam.27 Toen nam hij een beker op, sprak er den zegen over uit en gaf hun dien met de woorden: Drinkt hieruit allen.28 Want dit is mijn verbondsbloed, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.29 Ook zeg ik u: Ik zal van nu af van deze vrucht van den wijnstok niet meer drinken totdat ik ze met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.30 Na den lofzang gezongen te hebben, gingen zij naar den Olijfberg.

31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen in dezen nacht mij ontrouw worden; want er staat geschreven: Ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden32 en nadat ik opgestaan ben, zal ik u voorgaan naar Galilea.33 Petrus antwoordde hem: Al worden ook allen u ontrouw, ik nooit.34 Jezus zeide hem: Voorwaar, ik zeg u, in dezenzelfden nacht zult gij, voordat de haan kraait, mij driemaal verloochenen.35 Petrus zeide tot hem: Al moest ik ook met u sterven, verloochenen zal ik u niet. Hetzelfde zeiden de overige leerlingen.

36 Toen ging Jezus met hen naar een plaats genaamd Gethsemane en zeide tot zijn leerlingen: Blijft hier zitten, totdat ik daar gebeden heb.37 Hij nam Petrus en de beide zonen van Zebedeus mee en begon bedroefd en beangst te worden.38 Toen zeide hij tot hen: Mijn ziel is dodelijk bedroefd; blijft hier en waakt met mij.39 Hij ging een klein eind verder en viel op zijn aangezicht, biddend: Mijn Vader, als het mogelijk is, laat dezen beker mij voorbijgaan; doch niet zoals ik wil, maar zoals Gij wilt.40 Nu ging hij naar de leerlingen en vond hen in slaap. En hij zeide tot Petrus: kunt gijlieden dan niet een uur met mij waken?41 Waakt, en bidt niet in verzoeking te komen. De geest is wel gewillig, maar het vlees zwak.42 Ten tweeden male ging hij heen en bad: Mijn Vader, indien het niet mogelijk is dat hij voorbijgaat tenzij ik hem drinke, uw wil geschiede.43 Toen hij weer bij hen kwam, vond hij hen opnieuw in slaap; want hun ogen waren bezwaard.44 Hij liet hen slapen en ging ten derden male bidden, met wederom dezelfde woorden.45 Nu kwam hij bij de leerlingen en zeide tot hen: Slaapt dan voort en rust; zie, de ure is nabij waar op de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van zondaren.46 Staat op; laat ons gaan. Hij die mij overlevert is nabij.

47 Terwijl hij nog sprak, daar kwam Judas, een van de Twaalve, vergezeld van een talrijke, met zwaarden en stokken gewapende bende, door de overpriesters en oudsten des volks gezonden.48 Zijn verrader had met hen een teken afgesproken: Hij dien ik kus, die is het; grijpt hem.49 En regelrecht op Jezus afgaande, zeide hij: Gegroet, rabbi! en kuste hem.50 Jezus zeide tot hem: Vriend, waarvoor gij hier zijt. Toen traden zij toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen hem.51 Maar zie, een der metgezellen van Jezus stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, trof den slaaf van den hogepriester en hieuw hem een oor af.52 Toen zeide Jezus tot hem: Steek uw zwaard op; want alwie naar het zwaard grijpen zullen door het zwaard omkomen.53 Of meent gij dat mijn Vader mij niet, als ik Hem daarom bad, aanstonds twaalf legioenen engelen ter zijde zou stellen?54 Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, volgens welke het zo geschieden moet?55 Terzelfder tijd zeide Jezus tot de bende: Zijt gij, als tegen een rover, met zwaarden en stokken uitgetrokken om mij gevangen te nemen? Dag aan dag zat ik in den tempel te leren, en gij hebt mij niet gegrepen.56 Maar dit alles is geschied opdat de schriften der profeten vervuld zouden worden. Toen lieten alle leerlingen hem aan zijn lot over en namen de vlucht.

57 Zij die Jezus hadden gevangengenomen voerden hem naar den hogepriester Kajafas, bij wien de schriftgeleerden en de oudsten vergaderd waren.58 En Petrus volgde hem van verre tot het paleis van den hogepriester, trad binnen en ging bij de dienaren zitten om den afloop te zien.59 De overpriesters en de gehele Grote Raad zochten valse beschuldigingen tegen Jezus om hem ter dood te veroordelen;60 maar hoewel vele valse getuigen optraden, vonden zij er geen.61 Eindelijk traden twee op, die zeiden: Hij heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen.62 Nu stond de hogepriester op en zeide tot hem: Antwoordt gij niets op hetgeen zij tegen u inbrengen?63 Maar Jezus zweeg. De hogepriester zeide tot hem: Ik bezweer u bij den levenden God ons te zeggen, of gij de Christus, de Zoon Gods, zijt.64 Toen zeide Jezus tot hem: Gij hebt het gezegd. Maar ik zeg U: Van nu af aan zult gij den Mensenzoon zien zitten ter rechterhand der Kracht en komen op de wolken des hemels.65 Nu scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Een godslastering! Wat hebben wij nog verder getuigen nodig? Ziet, nu hebt gij de godslastering gehoord.66 Wat dunkt u? En zij antwoordden: Hij is des doods schuldig.67 Toen spogen zij hem in het gezicht en stompten hem,68 en sommigen gaven hem een slag en zeiden dan: Toon ons nu, Christus, dat gij een profeet zijt! Wie heeft u geslagen?

69 Petrus zat buiten in het binnenhof toen een der slavinnen naar hem toe kwam en zeide: Gij waart ook bij Jezus den Galileer!70 Maar hij loochende het ten aanhoren van allen en zeide: Ik weet niet wat gij zegt.71 En toen hij de poort wilde uitgaan, zag hem een andere en zeide tot hen die daar stonden: Deze was bij Jezus den Nazarener.72 Maar hij loochende het wederom, met een eed: Ik ken den mens niet.73 Kort daarna kwamen de omstanders nader en zeiden tot Petrus: ja waarlijk, gij zijt een van hen; want uw spraak verraadt u.74 Nu begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren: Ik ken den mens niet.75 En dadelijk kraaide een haan. Toen herinnerde zich Petrus wat Jezus gezegd had: Voordat de haan kraait zult gij mij driemaal verloochenen. Hij ging naar buiten en weende bitterlijk.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile