the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Mattheüs 25
1 Dan zal het met het Koninkrijk der hemelen gaan als met tien meisjes, die met haar lampen den bruidegom tegemoet gingen.2 Vijf van haar waren wijs, vijf dwaas.3 Want de dwaze namen, toen zij haar lampen meenamen, geen olie mee;4 de wijze namen behalve de lampen ook olie in kruiken mee.5 Toen de bruidegom lang uitbleef, werden zij allen slaperig en sluimerden in.6 En te middernacht riep men: Daar komt de bruidegom! Naar buiten, hem tegemoet!7 Toen stonden al die meisjes op en maakten haar lampen in orde.8 Nu zeiden de dwaze tot de wijze: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit.9 Maar de wijze antwoordden: Neen, dan zou er misschien voor ons en u niet genoeg zijn; gaat liever naar de winkeliers en koopt voor uzelf.10 Doch toen zij heengingen om te kopen kwam de bruidegom en gingen zij die gereed waren met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten.11 Later kwamen ook de andere meisjes en zeiden: Heer, heer, doe ons open!12 Maar hij gaf ten antwoord: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet.13 Waakt dan; want gij kent dag noch uur.
14 Want het is er mee als met een man die, toen hij op reis ging, zijn slaven ontbood en hun zijn geld overhandigde;15 den enen gaf hij vijf talenten, den tweeden twee, den derden een, ieder naar zijn bekwaamheid. Toen reisde hij af.16 Aanstonds ging hij die de vijf talenten ontvangen had er mee aan het werk, en hij won er vijf bij.17 Desgelijks won ook hij die de twee ontvangen had er twee bij.18 Maar hij die het ene had gekregen groef een kuil in den grond en verborg het geld van zijn heer daarin.19 Na langen tijd kwam de heer dier slaven en ging met hen afrekenen.20 Hij die de vijf talenten had gekregen kwam en bracht vijf andere talenten, met de woorden: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er vijf talenten bij gewonnen.21 Tot hem zeide zijn heer: Wel gedaan, brave en trouwe slaaf! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u aanstellen, kom op het feestmaal van uw heer.22 Toen kwam die van de twee talenten nader en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij terhand gesteld; zie, ik heb er twee bij gewonnen.23 Hem zeide de heer: Wel gedaan, brave en trouwe slaaf! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; kom op het feestmaal van uw heer.24 Toen kwam hij die het ene talent had ontvangen en zeide: Heer, ik wist dat gij een hard mens zijt, die maait waar gij niet gezaaid, inzamelt waar gij niet uitgestrooid hebt;25 daarom werd ik bevreesd en ben uw talent in den grond gaan verbergen; hier hebt gij uw eigendom.26 En hem gaf de heer ten antwoord: Gij boze en luie slaaf, wist gij dat ik maai waar ik niet heb gezaaid en inzamel waar ik niet heb uitgestrooid?27 Zo waart gij verplicht mijn geld bij de bankiers te beleggen; dan had ik bij mijn komst mijn eigendom met rente terug gekregen.28 Neemt hem dan dat ene talent af en geeft het aan hem die de tien talenten heeft;29 want aan ieder die heeft zal gegeven worden, altijd meer, maar van hem die niet heeft zal ook dat wat hij heeft afgenomen worden.30 En werpt den nuttelozen slaaf uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween en het tandengeknars zijn.
31 Wanneer dan de Mensenzoon in zijn heerlijkheid komt, van al de engelen omstuwd, dan zal hij plaatsnemen op zijn heerlijken troon32 en zullen voor hem alle volken verzameld worden. Hij zal ze dan van elkander scheiden, zo als een herder de schapen van de bokken scheidt,33 en de schapen aan zijn rechter hand, de bokken aan zijn linkerhand plaatsen.34 Dan spreekt de Koning tot hen die aan zijn rechterhand staan: komt, gezegenden van mijn Vader, neemt het Koninkrijk in bezit dat voor u bereid is van de grondlegging der wereld af.35 Want gij hebt toen ik honger had mij te eten gegeven, toen ik dorst had gelaafd, toen ik een vreemdeling was geherbergd,36 toen ik naakt was gekleed, toen ik ziek was naar mij omgezien, toen ik In de gevangenis was mij bezocht.37 Dan zullen de rechtschapenen hem antwoorden: Heer, wanneer hebben wij u toen gij honger hadt gevoed, of toen gij dorst hadt gelaafd?38 Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en geherbergd, of naakt en u gekleed?39 Wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot u gekomen?40 De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit gedaan hebt aan een van deze mijn allergeringste broeders, hebt gij het aan mij gedaan.41 Dan zal de Koning tot hen die aan de linkerzijde staan zeggen: Weg van mij, gevloekten! in het eeuwige vuur met u, het vuur dat bereid is voor den Duivel en zijn engelen!42 Want toen ik honger had hebt gij mij niet te eten gegeven, toen ik dorst had niet gelaafd,43 toen ik vreemdeling was niet geherbergd, toen ik naakt was niet gekleed, toen ik ziek was en in de gevangenis niet naar mij omgezien.44 Dan antwoorden ook zij: Heer, wanneer hebben wij u hongerig, dorstig, vreemdeling, naakt, ziek of in de gevangenis gezien en hebben u geen dienst bewezen?45 Daarop geeft hij hun ten antwoord: Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit niet gedaan hebt aan een van deze allergeringsten, hebt gij het aan mij niet gedaan.46 En dezen gaan naar de eeuwige pijniging, de rechtschapenen naar het eeuwige leven.