the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Maleachi 1
1 Een godsspraak: Het woord des Heeren tot Israel door Maleachi.2 Ik heb u lief, zegt de Heer; en vraagt gij: Waarin hebt gij die liefde getoond? Is niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de Heer; toch heb ik Jakob liefgehad3 en Ezau gehaat, zijn berg tot een wildernis gemaakt, zijn erfdeel tot een woestijn.4 Wanneer Edom zegt: Wij zijn wel gebroken, maar zullen wat in puin ligt weer opbouwen--dan zegt de Heer der heirscharen: Wanneer zij bouwen, zal ik het tenonderstboven keren, en zij zullen heten: Het goddeloze grondgebied en het volk waarop de Heer voor altijd verbolgen is.5 Met eigen ogen zult gij het zien, en gij zult zelf moeten zeggen: De Heer is ook buiten Israels grondgebied groot.
6 Een zoon eert zijn vader, een slaaf vreest zijn heer. Welnu, indien ik een vader ben, waar is dan de eerbied voor mij? indien ik een heer ben, waar is de vrees voor mij? zegt de Heer der heirscharen tot u, priesters, die mij minacht. En vraagt gij: Waarmee hebben wij uw naam geminacht?7 Door op mijn altaar onwaardige spijs te brengen. En vraagt gij: Waarmee hebben wij u onwaardig behandeld? Door te menen dat de tafel des Heeren geminacht mag worden.8 Wat! een blind dier te brengen om het te offeren, dat zou geen kwaad zijn? Een kreupel of ziek dier te brengen, dat zou geen kwaad zijn? Bied het uw landvoogd dan eens aan! Zal hij welgevallen in u hebben of u goedgunstig zijn? zegt de Heer der heirscharen.9 Welaan, zoekt God te vermurwen; opdat hij ons genadig zij. Nu van uw kant zo gehandeld is, zou hij nu een uwer in gunst aannemen? zegt de Heer der heirscharen.10 Och of er onder u een was die de deuren sloot, opdat gij niet vruchteloos op mijn altaar vuur mocht ontsteken! Ik heb geen welbehagen in u, zegt de Heer der heirscharen, en een gave van uw hand neem ik niet met welgevallen aan.11 Want van zonsopgang tot zonsondergang is mijn naam groot onder de volken, en op allerlei plaatsen wordt aan mijn naam wierook en reine offergave gebracht; want groot is mijn naam onder de volken, zegt de Heer der heirscharen.12 Maar gij ontwijdt hem door te menen: De tafel des Heeren is van geen waarde, en de spijs die er af komt is te min.13 En terwijl gij zegt: Welk een last! en er den neus voor ophaalt, zegt de Heer der heirscharen, brengt gij geroofde dieren en wat kreupel of krank is. Indien gij dat als gave brengt, zou ik het met welgevallen van u aannemen? zegt de Heer.14 Vervloekt de bedrieger, die, terwijl in zijn kudde een manlijk dier is om een gelofte te betalen een erbarmelijk dier aan den Heer offert! Want ik ben een groot koning, zegt de Heer der heirscharen, en mijn naam is geducht onder de natien.