Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Lukas 24

1 gingen zij des Zondags in den vroegen morgen naar het graf, met de geurige stoffen die zij gereed gemaakt hadden.2 Zij vonden den steen van de grafstede weggewenteld,3 en toen zij er in gegaan waren, vonden zij het lijk van den Heer Jezus niet.4 Terwijl zij niet wisten wat hiervan te denken, zie, daar stonden twee mannen, in schitterende kledij, bij haar.5 Toen zij verschrikt het hoofd ter aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den levende bij de doden?6 Hij is hier niet, maar is opgestaan. Herinnert u, hoe hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:7 De Mensenzoon moet in de handen van zondige mensen overgeleverd en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.8 Nu herinnerden zij zich zijn woorden9 en meldden, van de grafstede teruggekeerd, dit alles aan de Elve en al de anderen.10 Het waren Maria van Magdala, Johanna en de Maria van Jacobus; ook de anderen die met haar waren verhaalden het aan de apostelen.11 Dezen hielden wat zij zeiden voor ijdel geklap en geloofden haar niet.12 41.lu.nl.lie.nt.gos024:013 Maar zie, op dienzelfden dag gingen twee van hen naar een dorp, twee uur gaans van Jeruzalem gelegen, Emmaus genaamd.

14 Zij spraken met elkander over alwat gebeurd was.15 En terwijl zij zo spraken en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf bij hen en ging met hen mee.16 Maar hun ogen werden verhinderd hem te herkennen.17 En Jezus zeide tot hen: Waarover hebt gij het onderweg zo druk met elkander? De mannen bleven met een droevig gelaat staan18 en een van hen, Kleopas, zeide tot hem: Zijt gij de enige die zich in Jeruzalem ophoudt en niet weet wat in deze dagen daar gebeurd is?19 Hij zeide tot hen: Wat dan? Zij zeiden hem: Dat met Jezus den Nazarener, die een profeet was, krachtig in werk en woord in de ogen van God en het gehele volk,20 en hoe onze overpriesters en overheden hem ter dood veroordeeld en gekruisigd hebben.21 Wij hoopten dat hij het was die Israel zou verlossen; maar met dat al is het nu de derde dag nadat dit is geschied.22 Ook hebben sommige vrouwen uit onzen kring ons ontsteld: zij zijn van morgen bij de grafstede geweest,23 hebben er zijn lijk niet gevonden en zijn komen zeggen dat zij zelfs een verschijning van engelen hebben gehad, die zeiden dat hij leeft.24 Sommigen der onzen zijn toen naar de grafstede gegaan en hebben het bevonden zoals de vrouwen zeiden; maar hem hebben zij niet gezien.25 Toen sprak hij tot hen: Gij onverstandigen, te traag van hart om te geloven alwat de profeten gezegd hebben.26 Moest niet de Christus deze dingen lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?27 Nu legde hij, te beginnen met Mozes en al de profeten, hun uit, wat in al de Schriften over hem staat.28 Zo naderden zij het dorp waar zij heengingen, en hij hield zich alsof hij verder wilde gaan;29 maar zij nodigden hem dringend uit: Blijf bij ons; want het is tegen den avond, de dag neigt reeds ten einde. Toen ging hij naar binnen om bij hen te blijven.30 En toen hij met hen aanlag, nam hij het brood, sprak er den zegen over uit, brak het en reikte het hun over.31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden zij hem. Maar hij verdween uit hun ogen.32 Zij zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons toen hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften uitlegde?33 Dadelijk stonden zij op en keerden naar Jeruzalem terug, waar zij de Elve en wie zich bij hen gevoegd hadden vergaderd vonden.34 Die zeiden: Waarlijk is de Heer opgestaan en aan Simon verschenen.35 En zij verhaalden wat onderweg was geschied en hoe hij door hen herkend was door de broodbreking.

36 Terwijl zij daarover spraken, stond hijzelf in hun midden.37 Zij verschrikten en meenden, vol vrees, een geest te zien;38 maar hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom rijzen allerlei twijfelingen in u op?39 Ziet naar mijn handen en voeten; ik ben het zelf. Betast mij en ziet mij aan; want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij ziet dat ik heb.40 41.lu.nl.lie.nt.gos024:041 En toen zij van vreugde het nog niet geloofden en zich verbaasden, zeide hij tot hen: Hebt gij hier niet iets te eten?42 Zij gaven hem toen een stuk van een gebakken vis;43 hij nam het en at het voor hun ogen op.44 Nu zeide hij tot hen: Dit is wat ik tot u gezegd heb, terwijl ik nog bij u was, dat alwat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen van mij geschreven staat vervuld moet worden.45 Toen verhelderde hij hun inzicht, zodat zij de Schriften verstonden,46 en zeide tot hen: Zo staat geschreven: dat de Christus zou lijden en ten derden dage uit de doden opstaan,47 en dat met gebruikmaking van zijn naam onder alle volken bekering verkondigd zou worden, tot schuldvergiffenis--te beginnen van Jeruzalem.48 Gij zijt daarvan getuigen.49 En zie, ik zend u de belofte van mijn Vader; blijft in de stad totdat gij met kracht uit den Hooge zult toegerust zijn.

50 Toen leidde hij hen uit tot bij Bethanie, hief de handen op en zegende hen.51 En terwijl hij hen zegende, scheidde hij van hen.52 En zij keerden in grote blijdschap naar Jeruzalem terug53 en bleven voortdurend in de tempel, God lovend.

span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="luk.24.1" class="versetxt">1 gingen zij des Zondags in den vroegen morgen naar het graf, met de geurige stoffen die zij gereed gemaakt hadden.2 Zij vonden den steen van de grafstede weggewenteld,3 en toen zij er in gegaan waren, vonden zij het lijk van den Heer Jezus niet.4 Terwijl zij niet wisten wat hiervan te denken, zie, daar stonden twee mannen, in schitterende kledij, bij haar.5 Toen zij verschrikt het hoofd ter aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den levende bij de doden?6 Hij is hier niet, maar is opgestaan. Herinnert u, hoe hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:7 De Mensenzoon moet in de handen van zondige mensen overgeleverd en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.8 Nu herinnerden zij zich zijn woorden9 en meldden, van de grafstede teruggekeerd, dit alles aan de Elve en al de anderen.10 Het waren Maria van Magdala, Johanna en de Maria van Jacobus; ook de anderen die met haar waren verhaalden het aan de apostelen.11 Dezen hielden wat zij zeiden voor ijdel geklap en geloofden haar niet.12 41.lu.nl.lie.nt.gos024:013 Maar zie, op dienzelfden dag gingen twee van hen naar een dorp, twee uur gaans van Jeruzalem gelegen, Emmaus genaamd.

14 Zij spraken met elkander over alwat gebeurd was.15 En terwijl zij zo spraken en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf bij hen en ging met hen mee.16 Maar hun ogen werden verhinderd hem te herkennen.17 En Jezus zeide tot hen: Waarover hebt gij het onderweg zo druk met elkander? De mannen bleven met een droevig gelaat staan18 en een van hen, Kleopas, zeide tot hem: Zijt gij de enige die zich in Jeruzalem ophoudt en niet weet wat in deze dagen daar gebeurd is?19 Hij zeide tot hen: Wat dan? Zij zeiden hem: Dat met Jezus den Nazarener, die een profeet was, krachtig in werk en woord in de ogen van God en het gehele volk,20 en hoe onze overpriesters en overheden hem ter dood veroordeeld en gekruisigd hebben.21 Wij hoopten dat hij het was die Israel zou verlossen; maar met dat al is het nu de derde dag nadat dit is geschied.22 Ook hebben sommige vrouwen uit onzen kring ons ontsteld: zij zijn van morgen bij de grafstede geweest,23 hebben er zijn lijk niet gevonden en zijn komen zeggen dat zij zelfs een verschijning van engelen hebben gehad, die zeiden dat hij leeft.24 Sommigen der onzen zijn toen naar de grafstede gegaan en hebben het bevonden zoals de vrouwen zeiden; maar hem hebben zij niet gezien.25 Toen sprak hij tot hen: Gij onverstandigen, te traag van hart om te geloven alwat de profeten gezegd hebben.26 Moest niet de Christus deze dingen lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?27 Nu legde hij, te beginnen met Mozes en al de profeten, hun uit, wat in al de Schriften over hem staat.28 Zo naderden zij het dorp waar zij heengingen, en hij hield zich alsof hij verder wilde gaan;29 maar zij nodigden hem dringend uit: Blijf bij ons; want het is tegen den avond, de dag neigt reeds ten einde. Toen ging hij naar binnen om bij hen te blijven.30 En toen hij met hen aanlag, nam hij het brood, sprak er den zegen over uit, brak het en reikte het hun over.31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden zij hem. Maar hij verdween uit hun ogen.32 Zij zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons toen hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften uitlegde?33 Dadelijk stonden zij op en keerden naar Jeruzalem terug, waar zij de Elve en wie zich bij hen gevoegd hadden vergaderd vonden.34 Die zeiden: Waarlijk is de Heer opgestaan en aan Simon verschenen.35 En zij verhaalden wat onderweg was geschied en hoe hij door hen herkend was door de broodbreking.

36 Terwijl zij daarover spraken, stond hijzelf in hun midden.37 Zij verschrikten en meenden, vol vrees, een geest te zien;38 maar hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom rijzen allerlei twijfelingen in u op?39 Ziet naar mijn handen en voeten; ik ben het zelf. Betast mij en ziet mij aan; want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij ziet dat ik heb.40 41.lu.nl.lie.nt.gos024:041 En toen zij van vreugde het nog niet geloofden en zich verbaasden, zeide hij tot hen: Hebt gij hier niet iets te eten?42 Zij gaven hem toen een stuk van een gebakken vis;43 hij nam het en at het voor hun ogen op.44 Nu zeide hij tot hen: Dit is wat ik tot u gezegd heb, terwijl ik nog bij u was, dat alwat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen van mij geschreven staat vervuld moet worden.45 Toen verhelderde hij hun inzicht, zodat zij de Schriften verstonden,46 en zeide tot hen: Zo staat geschreven: dat de Christus zou lijden en ten derden dage uit de doden opstaan,47 en dat met gebruikmaking van zijn naam onder alle volken bekering verkondigd zou worden, tot schuldvergiffenis--te beginnen van Jeruzalem.48 Gij zijt daarvan getuigen.49 En zie, ik zend u de belofte van mijn Vader; blijft in de stad totdat gij met kracht uit den Hooge zult toegerust zijn.

50 Toen leidde hij hen uit tot bij Bethanie, hief de handen op en zegende hen.51 En terwijl hij hen zegende, scheidde hij van hen.52 En zij keerden in grote blijdschap naar Jeruzalem terug53 en bleven voortdurend in de tempel, God lovend.

span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="luk.24.1" class="versetxt">1 gingen zij des Zondags in den vroegen morgen naar het graf, met de geurige stoffen die zij gereed gemaakt hadden.2 Zij vonden den steen van de grafstede weggewenteld,3 en toen zij er in gegaan waren, vonden zij het lijk van den Heer Jezus niet.4 Terwijl zij niet wisten wat hiervan te denken, zie, daar stonden twee mannen, in schitterende kledij, bij haar.5 Toen zij verschrikt het hoofd ter aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den levende bij de doden?6 Hij is hier niet, maar is opgestaan. Herinnert u, hoe hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:7 De Mensenzoon moet in de handen van zondige mensen overgeleverd en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.8 Nu herinnerden zij zich zijn woorden9 en meldden, van de grafstede teruggekeerd, dit alles aan de Elve en al de anderen.10 Het waren Maria van Magdala, Johanna en de Maria van Jacobus; ook de anderen die met haar waren verhaalden het aan de apostelen.11 Dezen hielden wat zij zeiden voor ijdel geklap en geloofden haar niet.12 41.lu.nl.lie.nt.gos024:013 Maar zie, op dienzelfden dag gingen twee van hen naar een dorp, twee uur gaans van Jeruzalem gelegen, Emmaus genaamd.

14 Zij spraken met elkander over alwat gebeurd was.15 En terwijl zij zo spraken en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf bij hen en ging met hen mee.16 Maar hun ogen werden verhinderd hem te herkennen.17 En Jezus zeide tot hen: Waarover hebt gij het onderweg zo druk met elkander? De mannen bleven met een droevig gelaat staan18 en een van hen, Kleopas, zeide tot hem: Zijt gij de enige die zich in Jeruzalem ophoudt en niet weet wat in deze dagen daar gebeurd is?19 Hij zeide tot hen: Wat dan? Zij zeiden hem: Dat met Jezus den Nazarener, die een profeet was, krachtig in werk en woord in de ogen van God en het gehele volk,20 en hoe onze overpriesters en overheden hem ter dood veroordeeld en gekruisigd hebben.21 Wij hoopten dat hij het was die Israel zou verlossen; maar met dat al is het nu de derde dag nadat dit is geschied.22 Ook hebben sommige vrouwen uit onzen kring ons ontsteld: zij zijn van morgen bij de grafstede geweest,23 hebben er zijn lijk niet gevonden en zijn komen zeggen dat zij zelfs een verschijning van engelen hebben gehad, die zeiden dat hij leeft.24 Sommigen der onzen zijn toen naar de grafstede gegaan en hebben het bevonden zoals de vrouwen zeiden; maar hem hebben zij niet gezien.25 Toen sprak hij tot hen: Gij onverstandigen, te traag van hart om te geloven alwat de profeten gezegd hebben.26 Moest niet de Christus deze dingen lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?27 Nu legde hij, te beginnen met Mozes en al de profeten, hun uit, wat in al de Schriften over hem staat.28 Zo naderden zij het dorp waar zij heengingen, en hij hield zich alsof hij verder wilde gaan;29 maar zij nodigden hem dringend uit: Blijf bij ons; want het is tegen den avond, de dag neigt reeds ten einde. Toen ging hij naar binnen om bij hen te blijven.30 En toen hij met hen aanlag, nam hij het brood, sprak er den zegen over uit, brak het en reikte het hun over.31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden zij hem. Maar hij verdween uit hun ogen.32 Zij zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons toen hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften uitlegde?33 Dadelijk stonden zij op en keerden naar Jeruzalem terug, waar zij de Elve en wie zich bij hen gevoegd hadden vergaderd vonden.34 Die zeiden: Waarlijk is de Heer opgestaan en aan Simon verschenen.35 En zij verhaalden wat onderweg was geschied en hoe hij door hen herkend was door de broodbreking.

36 Terwijl zij daarover spraken, stond hijzelf in hun midden.37 Zij verschrikten en meenden, vol vrees, een geest te zien;38 maar hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom rijzen allerlei twijfelingen in u op?39 Ziet naar mijn handen en voeten; ik ben het zelf. Betast mij en ziet mij aan; want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij ziet dat ik heb.40 41.lu.nl.lie.nt.gos024:041 En toen zij van vreugde het nog niet geloofden en zich verbaasden, zeide hij tot hen: Hebt gij hier niet iets te eten?42 Zij gaven hem toen een stuk van een gebakken vis;43 hij nam het en at het voor hun ogen op.44 Nu zeide hij tot hen: Dit is wat ik tot u gezegd heb, terwijl ik nog bij u was, dat alwat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen van mij geschreven staat vervuld moet worden.45 Toen verhelderde hij hun inzicht, zodat zij de Schriften verstonden,46 en zeide tot hen: Zo staat geschreven: dat de Christus zou lijden en ten derden dage uit de doden opstaan,47 en dat met gebruikmaking van zijn naam onder alle volken bekering verkondigd zou worden, tot schuldvergiffenis--te beginnen van Jeruzalem.48 Gij zijt daarvan getuigen.49 En zie, ik zend u de belofte van mijn Vader; blijft in de stad totdat gij met kracht uit den Hooge zult toegerust zijn.

50 Toen leidde hij hen uit tot bij Bethanie, hief de handen op en zegende hen.51 En terwijl hij hen zegende, scheidde hij van hen.52 En zij keerden in grote blijdschap naar Jeruzalem terug53 en bleven voortdurend in de tempel, God lovend.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile