the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Leviticus 20
1 De Heer sprak tot Mozes:2 En tot de Israelieten zult gij zeggen: Alwie uit de Israelieten en uit de vreemden die onder Israel verblijf houden van zijn kroost aan den Moloch geeft zal zeker ter dood gebracht worden; 's lands bevolking zal hem stenigen.3 En ik zal mijn aangezicht richten tegen dien man en hem uitroeien uit het midden zijns volks, omdat hij van zijn kroost aan den Moloch gegeven heeft, om mijn heiligdom te verontreinigen en mijn heiligen naam te ontwijden.4 En indien 's lands bevolking de ogen sluit voor dien man, als hij van zijn kroost aan den Moloch gegeven heeft, zodat zij hem niet ter dood brengt,5 dan zal ik mijn aangezicht keren tegen dien man en zijn geslacht, en hem, benevens allen die hem nagevolgd zijn om den Moloch na te boeleren, uitroeien uit het midden van hun volk.6 Ook tegen den mens die zich wendt tot de onderaardsche geesten en demonen, om hen na te boeleren, zal ik mijn aangezicht richten en hem uitroeien uit het midden zijns volks.7 Daarentegen zult gij u heilig gedragen en heilig zijn; want heilig ben ik, de Heer, uw god.8 Gij zult mijn inzettingen onderhouden en ze betrachten. Ik ben de Heer, die u heilig.9 Want ieder die zijn vader of moeder vloekt zal zeker ter dood gebracht worden; zijn vader of moeder heeft hij gevloekt: zijn bloed is op hem.
10 Als iemand overspel bedrijft met de vrouw van zijn naaste, dan zullen zij, en de overspeler, en de overspeelster zeker ter dood gebracht worden.11 Iemand die bij de vrouw van zijn vader ligt heeft de schaamte van zijn vader ondekt; beiden zullen zeker ter dood gebracht worden: hun bloed is op hen.12 Als iemand bij zijn schoondochter ligt, zullen beiden zeker ter dood gebracht worden; een tegennatuurlijke verbintenis hebben zij aangegaan: hun bloed is op hen.13 Als iemand bij een man als bij een vrouw ligt, hebben beiden iets afschuwelijks bedreven; zij zullen beiden ter dood gebracht worden: hun bloed is op hen.14 Wanneer iemand dochter en moeder huwt, is dat een schanddaad, men zal hem en die twee verbranden; opdat geen schanddaad in uw midden zij.15 Een man die een dier bijwoont zal zeker ter dood gebracht worden; ook het dier zult gij ombrengen.16 Ook als een vrouw tot enigerlei dier nadert om er mede te doen te hebben, zult gij en de vrouw en het dier ombrengen; zij zullen zeker ter dood gebracht worden: hun bloed is op hen.17 Wanneer iemand zijn zuster huwt, hetzij zijns vaders, hetzij zijner moeder dochter, zodat hij haar schaamte ziet en zij de zijne, dat is een schande; zij zullen ten aanschouwen hunner volksgenoten uitgeroeid worden. Hij heeft de schaamte zijner zuster ontdekt; hij zal zijn schuld dragen.18 Indien iemand bij een vrouw gedurende haar maandstonden ligt en haar schaamte ontdekt, haar bron ontbloot, en ook zij de bron van haar bloed ontdekt, dan zullen beiden uitgeroeid worden uit het midden van hun volk.19 Ook zult gij de schaamte van de zuster uwer moeder of van uws vaders zuster niet ontbloten; want wie dit doet heeft zijn eigen vlees ontbloot; zij zullen hun schuld dragen.20 Een man die bij zijn tante ligt heeft de schaamte van zijn oom ontdekt; zij zullen hun zonde dragen en kinderloos sterven.21 Wanneer iemand de vrouw van zijn broeder huwt, is dit een vuil stuk; hij heeft de schaamte van zijn broeder ontdekt; zij zullen kinderloos zijn.
22 Gij zult al mijn inzettingen en verordeningen onderhouden en betrachten; opdat het land waarheen ik u brengen ga om daarin te wonen u niet uitspuwe.23 En gij zult niet wandelen in de inzettingen der natien die ik voor u uit ga verdrijven; want omdat zij dit alles gedaan hebben heb ik een afkeer van hen gekregen24 en tot u gezegd: Gij, gij zult hun land in bezit nemen, en ik zal het u in erfelijk bezit geven, een land overvloeiende van melk en honing. Ik ben de Heer, uw god, die u heb onderscheiden van de volkeren;25 maakt gij dan ook onderscheid tussen het reine en het onreine vee, het onreine en het reine gevogelte, en bezoedelt u niet aan vee of gevogelte of iets dat op den grond kruipt, dat ik voor u onderscheiden heb door het onrein te verklaren.26 Gij zult mij heilig zijn; want heilig ben ik, de Heer, en ik heb u onderscheiden van de volkeren, opdat gij mij zoudt toebehoren.27 En een man of vrouw wanneer in hen een onderaardsche geest of demon is, zal zeker ter dood gebracht worden; men zal hen stenigen: hun bloed is op hen.