the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Leviticus 19
1 De Heer sprak tot Mozes:2 Spreek tot de gehele gemeente der Israelieten en zeg hun: Heilig zult gij zijn; want heilig ben ik, de Heer, uw god.3 Ieder uwer vreze zijn moeder en zijn vader en onderhoude mijn sabatten. Ik ben de Heer, uw god.4 Wendt u niet tot de afgoden en maakt u geen gegoten goden. Ik ben de Heer, uw god.5 Wanneer gij aan den Heer een dankoffer brengt, moet gij het zo offeren dat het u ten goede komt.6 Op den dag waarop gij het offert en op den daarop volgenden moet het gegeten worden; wat er op den derden dag van over is moet verbrand worden.7 Indien er op den derden dag iets van gegeten wordt zal het iets bedorvens zijn en het offer u niet ten goede komen.8 Ook zal wie het eet zijn schuld dragen; want hij heeft iets dat aan den Heer heilig is ontwijd; daarom zal die mens uitgeroeid worden uit zijn volk.9 Wanneer gij dat wat op uw veld staat inoogst, moet gij een hoek van uw akker onafgemaaid laten en wat van de halmen valt niet opgaren.10 Ook in uw boomgaard zult gij geen nalezing houden, noch de verstrooide vruchten opgaren. Aan de armen en vreemden zult gij een en ander overlaten. Ik ben de Heer, uw god.
11 Gij zult niet stelen, noch toevertrouwd goed loochenen, noch de een den ander bedriegen.12 Ook zult gij bij mijn naam niet leugenachtig zweren en zo den naam van uw god ontheiligen. Ik ben de Heer.13 Gij zult aan uw naaste niets afpersen noch hem beroven; de verdienste van een huurling zal niet bij u overnachten tot den morgen.14 Een dove zult gij niet vloeken, aan een blinde geen struikelblok in den weg leggen; maar gij zult vrezen voor uw god. Ik ben de Heer.15 Gij zult geen onrecht bij het rechtspreken begaan; het gelaat van den behoeftige niet opheffen, noch dat van een aanzienlijke opluisteren: naar recht zult gij uw naaste oordelen.16 Gij zult niet als een onruststoker onder uw volk verkeren, noch staan naar het bloed van uw naaste. Ik ben de Heer.17 Koester geen haat tegen uw broeder; onbewimpeld zult gij hem terechtwijzen en geen zonde om hem op u laden.18 Wreek u niet en wrok Ik ben niet tegen uw volksgenoten, maar heb uw naaste lief als uzelven. de Heer.
19 Mijn inzettingen zult gij onderhouden: gij zult geen tweeerlei vee laten paren, uw veld niet met tweeerlei zaad bezaaien, geen kleed van tweeerlei, van gemengde stof, dragen.20 Wanneer iemand gemeenschap houdt met een slavin die aan een man verzegd en niet vrijgekocht of vrijgelaten is, dan beloopt hij straf; ter dood gebracht worden zal hij niet, omdat zij nog niet vrijgelaten was.21 Ook zal hij zijn schuldoffer aan den Heer naar den ingang van de tent der samenkomst brengen, een schuldofferram,22 en de priester zal voor 's Heeren aangezicht verzoening voor hem bewerken met den schuldofferram, wegens de zonde die hij bedreven heeft; zo zal hij vergiffenis erlangen van de zonde die hij bedreven heeft.23 Wanneer gij in het land komt en enigerlei boom plant die eetbare vruchten draagt, zult gij de vrucht als zijn voorhuid beschouwen; drie jaren lang zal hij u als onbesneden gelden: er mag niet van gegeten worden;24 in het vierde zullen al zijn vruchten een heilige dankgave voor den Heer zijn;25 eerst in het vijfde zult gij zijn vrucht eten. Opdat hij zijn opbrengst voor u moge vermeerderen. Ik ben de Heer, uw god.26 Gij zult niet eten op de bergen, geen wichelarij plegen, noch orakels spreken.27 Gij zult aan den rand van uw hoofdhaar geen ronden vorm geven, noch den rand van uw baard verminken.28 Ook zult gij geen sneden in uw lichaam maken wegens een dode, noch figuren in uw huid branden. Ik ben de Heer.29 Gij zult uw dochter niet ontwijden door haar te doen hoereren; opdat het land niet hoerere en van schanddaden vervuld worde.
30 Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heilige zaken ontzien. Ik ben de Heer.31 Wendt u niet tot de onderaardsche geesten en de demonen; tracht u daardoor niet te verontreinigen. Ik ben de Heer, uw god.32 Voor de grijsheid zult gij opstaan, het gelaat van den bejaarde zult gij opluisteren en vrezen voor uw god. Ik ben de Heer.33 Wanneer in uw land bij u een vreemde verblijf houdt, zult gij hem niet kwellen;34 met den inboorling, een der uwen, zal voor u de vreemde die bij u verblijf houdt gelijkstaan; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemden in Egypteland geweest. Ik ben de Heer, uw god.35 Gij zult geen onrecht in rechtzaken begaan, in lengtemaat, gewicht of inhoudsmaat;36 zuivere weegschalen, zuivere gewichten, een zuivere maat en een zuivere stoop zult gij hebben. Ik ben de Heer, uw god, die u uit Egypteland heb uitgeleid.37 Gij zult al mijn inzettingen en al mijn verordeningen in acht nemen. Ik ben de Heer.