the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Leviticus 14
1 De Heer sprak tot Mozes:2 Dit is de wet op den melaatse ten dage zijner reinverklaring. Hij zal tot den priester gebracht worden,3 en deze buiten de legerplaats gaan. Ziet dan de priester dat de melaatse van zijn kwaal genezen is,4 dan zal de priester last geven, voor den mens die gereinigd moet worden, twee levende, reine vogels, cederhout, karmijn en hysop te nemen.5 Dan zal de priester last geven, een dier vogels boven een aarden pot waarin levend water is te slachten.6 Voorts neemt hij den levenden vogel met het cederhout, het karmijn en de hysop, doopt dit met den levenden vogel in het bloed van den vogel die boven het levend water geslacht is,7 besprenkelt zevenmaal den mens die van de melaatsheid gereinigd moet worden en reinigt hem zo; waarna hij den levenden vogel over het veld laat wegvliegen.8 Dan zal hij die gereinigd moet worden zijn klederen wassen, al zijn haren afscheren en een bad nemen, waardoor hij rein wordt; daarna mag hij in de legerplaats komen, maar moet zeven dagen buiten zijn tent blijven.9 Op den zevenden dag zal hij al zijn haar afscheren: hoofdhaar, baard, wenkbrauwen en al het overige haar zal hij afscheren; daarna zijn klederen wassen en een bad nemen. Zo is hij rein.
10 Voorts zal hij op den achtsten dag twee gave manlijke lammeren nemen en een gaaf ooilam, een jaar oud, benevens drie kop meelbloem, met olie gemengd ten meeloffer, en een pint olie.11 De priester die de reiniging voltrekt zal den mens die gereinigd wordt met die gaven aan den ingang van de tent der samenkomst voor den Heer plaatsen.12 Dan zal de priester een dier manlijke lammeren nemen, dit met de pint olie als schuldoffer naderbrengen en ze als aanbiedingsgave bewegen voor den Heer.13 Daarna zal hij het lam slachten ter plaatse waar men het zondoffer en het brandoffer pleegt te slachten, in de heilige plaats; want het schuldoffer valt, evenals het zondoffer, aan den priester ten deel; het is iets hoogheiligs.14 Voorts zal de priester van het bloed des schuldoffers nemen en het strijken aan de rechteroorlel van den mens die gereinigd wordt, aan zijn rechterduim en rechter groten teen.15 Dan neemt de priester iets van de pint olie en giet het in zijn eigen linkerhand,16 doopt den vinger zijner rechterhand in de olie die in zijn linkerhand is en sprenkelt voor den Heer met die olie zevenmaal.17 Van het overige der olie die in zijn hand is strijkt de priester een deel aan de rechteroorlel van den mens die gereinigd wordt, aan zijn rechterduim en rechter groten teen, boven op het bloed van het schuldoffer.18 Wat dan nog van de olie in des priesters hand over is doet hij op het hoofd van den mens die gereinigd wordt. Zo bewerkt de priester voor hem verzoening voor den Heer.19 Dan brengt de priester het zondoffer en doet verzoening voor den mens die van zijn onreinheid gezuiverd wordt; daarna slacht hij het brandoffer.20 Eindelijk zal de priester het brandoffer en het meeloffer op het altaar dragen. Zo doet de priester verzoening voor hem, en wordt hij rein.
21 Is hij behoeftig en zijn vermogen ontoereikend om zich dit aan te schaffen, dan zal hij nemen een lam als schuldoffer, tot aanbiedingsgave, om voor zich verzoening te erlangen, benevens een tiende meelbloem met olie gemengd, ten meeloffer, en een pint olie;22 ook twee tortels of twee jonge duiven, indien hij niet meer geven kan. De ene daarvan zal een zondoffer, de andere een brandoffer zijn.23 Op den achtsten dag zal hij ze voor zijn reiniging brengen tot den priester, aan den ingang van de tent der samenkomst, voor den Heer.24 Dan neemt de priester het schuldofferlam met de pint olie en beweegt die voor den Heer als aanbiedingsgave.25 Voorts slacht de priester het schuldofferlam, neemt van het bloed daarvan en strijkt het aan de rechteroorlel van den mens die gereinigd wordt, benevens aan zijn rechterduim en rechter groten teen.26 Dan giet de priester iets van de olie in zijn eigen linkerhand27 en sprenkelt voor 's Heeren aangezicht met den vinger zijner rechterhand zevenmaal met de olie die in de holte zijner linkerhand is.28 Ook strijkt hij een deel der olie die in zijn hand is aan de rechteroorlel van den mens die gereinigd wordt, aan zijn rechterduim en rechter groten teen, op dezelfde plaats als het bloed van het schuldoffer.29 Wat dan nog van de olie in des priesters hand over is doet hij op het hoofd van den mens die gereinigd wordt, om voor hem verzoening voor den Heer te bewerken.30 Dan brengt hij van de tortels of jonge duiven die hij kan geven,31 een ten zondoffer en een ten brandoffer, met het meeloffer. Zo bewerkt de priester voor den mens die gereinigd wordt verzoening voor's Heeren aangezicht.32 Dit is de wet ten aanzien van hem op wien een plaag der melaatsheid is, wanneer bij gelegenheid zijner reiniging zijn vermogen ontoereikend is.
33 De Heer sprak tot Mozes en Aaron:34 Wanneer gij in het land Kanaan komt, dat ik u tot bezitting geef, en ik sla een huis van het land dat gij bezitten zult met melaatsheid,35 dan zal de eigenaar van dat huis dit den priester gaan mededelen met de woorden: In mijn huis vertoont zich iets dat op een plaag gelijkt.36 Dan zal de priester bevelen dat men het huis ontruime voordat hij komt om de plaag te bezien; opdat niet alwat in huis is onrein zij. Daarna zal de priester het huis komen bezien.37 Ziet hij nu dat werkelijk de plaag in de muren van het huis is, groen achtige of roodachtige plekken, die op het gezicht dieper zijn dan de muur,38 dan verlaat de priester het huis, gaat naar den ingang en sluit het huis voor zeven dagen dicht.39 Op den zevenden dag zal de priester wederkomen. Ziet hij dan dat de plaag zich uitgebreid heeft op de muren van het huis,40 dan zal men op last van dien priester de stenen waarop de plaag is uitbreken en buiten de stad op een onreine plaats werpen.41 Ook zal men den gehelen binnenmuur van het huis afkrabben, en de mortel die men er afkrabt buiten de stad op een onreine plaats storten.42 Daarna zal men andere stenen nemen en die invoegen, in plaats van de uitgebrokene, en andere mortel, om daarmede het huis te bepleisteren.43 Breekt dan de plaag opnieuw in het huis uit, nadat de stenen zijn uitgebroken en het huis afgekrabd en gepleisterd is,44 komt de priester dan en ziet hij dat de plaag in het huis zich uitgebreid heeft, dan is dat de invretende melaatsheid in het huis. Het is onrein.45 Men zal het huis afbreken, de stenen, het hout en al de mortel van het huis, en dit alles buiten de stad op een onreine plaats brengen.46 Ieder die het huis binnenkomt in de zeven dagen dat men het gesloten houdt zal tot den avond onrein zijn.47 Wie in het huis slaapt zal zijn klederen wassen; ook wie in het huis eet zal zijn klederen wassen.48 Indien daarentegen de priester komt en ziet dat de plaag zich in het huis niet uitgebreid heeft nadat het opnieuw gepleisterd is, dan zal de priester het huis reinigen; want de kwaal is genezen.49 Om het huis te ontzondigen zal hij twee vogels, cederhout, karmijn en hysop nemen,50 een dier vogels boven een aarden pot waarin levend water is slachten,51 dan het cederhout, de hysop en het karmijn met den levenden vogel nemen, dat dopen in het bloed van den geslachten vogel en in het levend water, en zevenmaal het huis besprenkelen.52 Zo ontzondigt hij het huis met het bloed van den vogel, het levend water, het cederhout, de hysop en het karmijn.53 Daarna laat hij den levenden vogel buiten de stad over het veld wegvliegen. Zo bewerkt hij verzoening over het huis, en wordt het rein.
54 Dit is de wet op alle soorten van melaatsheid en hoofdzeer,55 op de melaatsheid van kleed en huis,56 op roof, uitslag en vlek;57 dienende om te onderrichten, wanneer iets onrein, wanneer iets rein moet verklaard worden. Dit is de wet op de melaatsheid.