Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jozua 24

1 Jozua nu verzamelde al de stammen van Israel te Sichem en ontbood Israels oudsten, hoofden, rechters en ambtlieden. Toen zij zich voor God geplaatst hadden,2 zeide Jozua tot het ganse volk: Zo zegt de Heer, Israels god: Aan de overzijde der Rivier hebben uw vaderen oudtijds gewoond, Terah, de vader van Abraham en Nahor, en zij dienden andere goden.3 Maar ik nam uw vader Abraham van de overzijde der Rivier, liet hem het ganse land Kanaan doortrekken, vermenigvuldigde zijn kroost en schonk hem Izaak.4 Voorts schonk ik aan Izaak Jakob en Ezau, en gaf aan Ezau het gebergte Seir, om het in bezit te nemen, terwijl Jakob en zijn zonen naar Egypte trokken. Toen zij daar tot een groot, talrijk en machtig volk waren geworden en de Egyptenaren hen mishandelden,5 zond ik Mozes en Aaron, sloeg Egypte met de tekenen die ik in zijn midden deed, en leidde u daarna uit.6 Toen ik nu uw vaderen uit Egypte had uitgeleid en zij aan de zee waren gekomen en de Egyptenaren uw vaderen nazetten met wagens en ruiters, in de Schelfzee,7 riepen zij tot den Heer, en hij zette een dikke duisternis tussen u en de Egyptenaren en deed de zee over hen komen, zodat zij hen bedekte. Met eigen ogen hebt gij gezien, wat ik den Egyptenaren aangedaan heb. Nadat gij geruimen tijd in de woestijn hadt vertoefd,8 bracht ik u in het land der Amorieten die aan de overzijde van den Jordaan woonden; zij streden met u, en ik gaf hen in uw hand, zodat gij hun land in bezit naamt, en verdelgde hen voor u uit.9 Toen maakte Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moab, zich op, voerde krijg met Israel en liet Bileam, den zoon van Beor, komen om u te vervloeken.10 Maar ik heb naar Bileam niet willen horen, en gezegend heeft hij u; zo heb ik u uit zijn hand gered.11 Toen gij den Jordaan overgetrokken en bij Jericho gekomen waart, voerden de burgers van Jericho krijg tegen u, de Amorieten, Perizzieten, Kanaanieten, Hittieten, Girgasjieten, Hiwwieten en Jebuzieten; maar ik gaf hen in uw hand12 en zond de horzelen voor u uit die hen voor u uit dreven, twaalf koningen der Amorieten, niet door uw zwaard noch door uw boog,13 en ik gaf u een land waaraan gij geen moeite hebt besteed, met steden die gij niet gebouwd hebt en waarin gij toch woont, wijngaarden en olijfbomen die gij niet geplant hebt en waarvan gij toch eet.14 Nu dan, vreest den Heer en dient hem onberispelijk en getrouw; doet de goden weg die uw vaderen aan de overzijde van de Rivier en in Egypte gediend hebben, en dient den Heer.

15 Maar indien het u niet goeddunkt den Heer te dienen, doet dan heden een keuze, wien gij wilt dienen, of de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier hebben gediend, of de goden der Amorieten in wier land gij woont. Wat mij en mijn huis aangaat, wij zullen den Heer dienen.16 Het volk antwoordde en zeide: Het zij verre van ons den Heer te verlaten, om andere goden te dienen,17 want de Heer, onze god, is het die ons en onze vaderen uit Egypteland, uit het slavenhuis, opgevoerd, die deze grote tekenen voor onze ogen gedaan en ons behoed heeft op den gansen weg dien wij afgelegd hebben, en bij al de volken door wier midden wij zijn getrokken.18 Voorts verdreef de Heer voor ons uit al de volken en de Amonieten die het land bewoonden. Ook wij zullen den Heer dienen; want hij is onze god.19 Doch Jozua zeide tot het volk: Gij zult niet bij machte zijn den Heer te dienen; want hij is een heilig god; hij is een naijverig god; hij zal uw overtredingen en uw zonden niet vergeven.20 Wanneer gij den Heer verlaat en vreemde goden dient, zo zal hij van houding veranderen, u kwaad doen en u vernietigen, nadat hij u vroeger heeft welgedaan.21 Daarop zeide het volk tot Jozua: Neen, maar den Heer zullen wij dienen.22 En Jozua zeide tot het volk: Gij zijt getuigen onder u, dat gijzelf den Heer hebt gekozen, om hem te dienen. Waarop zij zeiden: Wij zijn getuigen!23 Welnu dan, doet de vreemde goden weg die in uw midden zijn, en neigt uw hart tot den Heer, Israels god.24 Daarop zeide het volk tot Jozua: Den Heer, onzen god, zullen wij dienenen naar hem zullen wij horen.25 Toen sloot Jozua te dien dage een verbond voor het volk en gaf hun inzettingen en verordeningen, te Sichem.26 Voorts schreef hij deze woorden in het wetboek Gods, nam een groten steen en richtte dien aldaar op onder de terebint in 's Heeren heiligdom.27 Hierop zeide Jozua tot het ganse volk: Zie, deze steen zal tot een getuige onder ons zijn; want hij heeft al de woorden gehoord die de Heer tot ons gesproken heeft. Hij zal tot een getuige onder u zijn; opdat gij uw god niet verloochent.28 Daarop liet Jozua het volk gaan, een ieder naar zijn erfdeel.

29 Nadezen stierf Jozua, de zoon van Nun, 's Heeren dienstknecht, in den ouderdom van honderd tien jaar;30 en men begroef hem op het grondgebied van zijn erfdeel te Timnath-serah, in het gebergte van Efraim, ten noorden van den berg Gaas.31 Israel nu diende den Heer zolang Jozua leefde en de oudsten die Jozua overleefd hebben en het ganse werk hadden leren kennen dat de Heer aan Israel gedaan had.32 Het gebeente van Jozef dat de Israelieten uit Egypte hadden medegebracht hebben zij begraven te Sichem, op het stuk land dat Jakob voor honderd goudstukken van de zonen van Hamor, Sichems vader, gekocht en aan Jozef ten erfdeel gegeven had.33 Toen ook Eleazar, de zoon van Aaron, gestorven was, begroef men hem op den heuvel van zijn zoon Pinehas, aan wien die plaats op het gebergte van Efraim gegeven was.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile