Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Job 41

1 (40-20) Kunt gij het Gedrocht met een haak ophalen, hem met een snoer de tong neerdrukken?2 (40-21) Trekt gij een twijg door zijn neus, doorboort gij zijn kaak met een ring?3 (40-22) Zal hij tot u veel smekingen richten, of zoete woordjes tot u spreken?4 (40-23) Zal hij met u een verbond sluiten, zodat gij hem voorgoed aan u dienstbaar maakt?5 (40-24) Kunt gij met hem spelen als met een vogel, en hem voor uw meisjes vastbinden?6 (40-25) Verhandelen hem de viskopers, zullen zij hem verdelen onder de kooplieden?7 (40-26) Kunt gij zijn huid volzetten met spietsen, zijn kop met visschersharpoenen?8 (40-27) Sla de hand aan hem; denk aan den te voeren strijd, en--doe het niet weer!9 (40-28) Al komt uw hoop bedrogen uit, velt zijn aanblik ook God terneder?10 (41-1) Hij is niet vermetel wanneer hij hem opwekt. En wie zou dan voor mijn aangezicht standhouden?

11 (41-2) Wie heeft mij aangevallen en is ongedeerd gebleven? Alwat ergens onder den hemel is behoort mij.12 (41-3) Ik kan niet zwijgen van zijn leden, van zijn kracht en zijn kunstig samenstel.13 (41-4) Wie heeft van voren zijn kleed opgelicht? wie dringt door in zijn dubbel gebit?14 (41-5) wie heeft de deurvleugels van zijn aangezicht geopend? Rondom zijn tanden is verschrikking.15 (41-6) Zijn rug bestaat uit rijen schilden saamgevoegd als met een engsluitend zegel:16 (41-7) het ene ligt vlak naast het andere; de wind zelfs kan er niet tussenkomen;17 (41-8) zij hangen nauw tezamen, grijpen in elkander, onafscheidelijk.18 (41-9) Zijn niezen doet licht schitteren, zijn ogen gelijken den wimpers van den dageraad;19 (41-10) uit zijn muil komen fakkels, schieten vuurvonken uit.20 (41-11) Uit zijn neusgaten stijgt rook op, als uit een pot die op een vuur van twijgen staat.21 (41-12) Zijn adem zet kolen in vlam, en vlammen komen uit zijn muil.22 (41-13) Op zijn nek woont de kracht, voor hem uit springt de ontzetting op.23 (41-14) Zijn vleeskwabben zitten vast, zijn aan hem gegoten, onbeweeglijk;24 (41-15) als gegoten is zijn hart, vast als steen, vast als een onderste molensteen.25 (41-16) Verheft hij zich, dan worden machtigen bevreesd, van verbijstering staan zij weerloos.26 (41-17) Treft iemand hem met een zwaard, dit houdt het niet uit, evenmin als speer, steenklomp of pantser.27 (41-18) Hij acht ijzer als stro, koper als vermolmd hout.28 (41-19) Geen pijl jaagt hem op de vlucht, slingersteenen worden voor hem als kaf;29 (41-20) als kaf telt hij schichten, en hij lacht met het suizen der knots.30 (41-21) Onder aan zijn buik zijn puntige scherven, als een dorschslede drukt hij er mee op het slijk.31 (41-22) Hij doet de diepte koken als een ketel, hij maakt de zee aan een zalfpot gelijk;32 (41-23) hij laat een lichtend spoor achter, als had de oceaan zilverwit haar.33 (41-24) Zijns gelijke is er niet in het stof, gemaakt als hij is om nooit te versagen;34 (41-25) alwat hoog is ziet hij onder de ogen, koning is hij over alle roofdieren.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile