Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Job 39

1 (39-4) Kent gij den tijd waarop de gemzen werpen, neemt gij het baren der hinden waar?2 (39-5) Telt gij de maanden van haar dracht, kent gij den tijd waarop zij werpen?3 (39-6) Zij krommen zich, brengen haar jongen ter wereld, zij drijven de vrucht harer barensweeen uit.4 (39-7) Haar jongen worden sterk, groeien op in het veld, straks zijn zij weg zonder tot haar terug te keren.5 (39-8) Wie heeft den woudezel vrijgelaten? wie zijn banden losgemaakt,6 (39-9) van hem wien ik de woestijn tot woning, de steppe tot verblijfplaats aangewezen heb?7 (39-10) Hij belacht het stadsgewoel, luistert niet naar het geroep van den drijver,8 (39-11) maar doorsnuffelt de bergen als zijn weide, en zoekt er allerlei groen kruid op.9 (39-12) Zou de woudos u willen dienen? zou hij overnachten aan uw krib?10 (39-13) Kunt gij den woudos met touwen aan de voor binden? zou hij achter u lopend den dalgrond eggen?11 (39-14) Zoudt gij, omdat zijn kracht zo groot is, op hem vertrouwen aan hem uw arbeid overlaten?12 (39-15) Durft gij op hem rekenen, dat hij uw zaad inbrengen en op uw dorschvloer inzamelen zal?

13 (39-16) Vrolijk klapwiekt de struisvogel; is het een zachtaardige vleugel en veder?14 (39-17) Neen; zij laat haar eieren op den grond liggen, en broedt ze uit in het zand,15 (39-18) vergetend dat een voet ze vertreden, het gedierte des velds ze verpletteren kan.16 (39-19) Hard behandelt zij haar jongen, als waren zij haar vreemd; of haar moeite vergeefs is, deert haar niet;17 (39-20) want God heeft haar het verstand ontzegd, haar geen deel aan het doorzicht gegeven;18 (39-21) anders zou zij zich wel in de hoogte verheffen, en spotten met het paard en zijn ruiter.

19 (39-22) Geeft gij aan het paard sterkte? bekleedt gij zijn nek met manen?20 (39-23) Doet gij het huppelen als een sprinkhaan? Hoe ontzagwekkend is zijn fier gesnuif!21 (39-24) Het krabt in het dal, zich in zijn kracht verheugend, en trekt uit, der wapenrusting tegemoet,22 (39-25) spot met de vrees en wordt niet vervaard, deinst voor het zwaard niet terug.23 (39-26) Boven hem rinkelt de pijlkoker, het lemmet der lans en de strijdknots.24 (39-27) Onstuimig en wild verslindt het den bodem, en staat niet stil als de bazuin klinkt;25 (39-28) het hinnikt zo vaak de bazuin wordt gestoken, reeds van verre ruikt het den strijd, de donderende stem der aanvoerders en het krijgsgeschreeuw.

26 (39-28) Is het de vrucht van uw doorzicht dat de havik vliegt, de vleugels naar het zuiden uitspreidt?27 (39-30) Is het op uw last dat de arend zulk een vlucht neemt, dat hij zijn nest in de hoogte bouwt?28 (39-31) Op een rots woont en nestelt hij, op rotsklip en bergtop.29 (39-32) Van daar loert hij op voedsel, in de verte zien zijn ogen;30 (39-33) zijn jongen slurpen bloed en waar gesneuvelden liggen is hij.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile