the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Job 1
1 Er was eens in het land Us een man, Job genaamd; die man was deugdzaam en rechtschapen, godvrezend en tegen het kwaad op zijn hoede;2 hem werden zeven zonen en drie dochters geboren,3 en hij bezat zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen, vijfhonderd koppels runderen, vijfhonderd ezelinnen en een zeer talrijken slavenstoet. Zo was die man aanzienlijker dan alle Oosterlingen.
4 Zijn zonen nu richtten, ieder op zijn beurt een maaltijd aan en nodigden hun drie zusters om met hen te eten en te drinken.5 Als dan de reeks dier dagen van maaltijd rond was geweest, deed Job hen komen en heiligde hen; dan bracht hij den volgenden morgen brandoffers, voor elk hunner een; want, dacht Job, misschien hebben mijn kinderen gezondigd en in hun hart God vaarwelgezegd. Zo deed Job altijd.
6 Eens kwamen de zonen Gods zich bij den Heer stellen, en onder hen kwam ook de Satan.7 En de Heer zeide tot den Satan: Van waar komt gij? De Satan antwoordde den Heer: Ik heb de aarde doorkruist en ben op haar rondgetrokken.8 Hierop zeide de Heer tot den Satan: Hebt gij gelet op mijn dienaar Job? Zijns gelijke is er toch niet op aarde: een zo deugdzaam en rechtschapen man, godvrezend en op zijn hoede tegen het kwaad.9 De Satan antwoordde den Heer: Is Job godvrezend voor niet?10 Gij hebt immers hem en zijn gezin en alwat hem toebehoort aan alle kanten omheind; het werk zijner handen hebt gij gezegend, en zijn vee heeft zich geweldig uitgebreid in het land.11 Maar strek uw hand eens uit en tast alwat hem toebehoort aan; of hij u ook in het aangezicht vaarwelzeggen zal!12 En de Heer zeide tot den Satan: Welaan, alwat hem toebehoort is aan u overgeleverd. Alleen naar hemzelf moogt gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de Satan uit 's Heeren tegenwoordigheid heen.
13 Eens dan, toen Jobs zonen en dochteren om te eten en wijn te drinken ten huize van hun oudsten broeder waren,14 kwam een bode tot hem en zeide: De runderen waren aan het ploegen, en de ezelinnen graasden in de nabijheid,15 daar deden de Sjabeers een inval en roofden ze weg; de knechten versloegen zij met het scherp van het zwaard; ik alleen ben ontkomen om het u te melden.16 Nog sprak deze, toen een ander kwam en zeide: Vuur Gods is van den hemel gevallen en heeft het kleinvee en de knechten verzengd en verteerd; ik alleen ben ontkomen om het u te melden.17 Nog sprak deze toen een ander kwam en zeide: De Chaldeen, in drie benden verdeeld, deden een aanval op de kamelen en roofden ze weg; de knechten versloegen zij met het scherp van het zwaard; ik alleen ben ontkomen om het u te melden.18 Nog sprak deze, toen een ander kwam en zeide: Uw zonen en dochteren aten en dronken wijn ten huize van hun oudsten broeder,19 toen plotseling een hevige wind van over de woestijn opkwam en het huis aan de vier hoeken aangreep; het viel op de jongelieden, en zij stierven; ik alleen ben ontkomen om het u te melden.
20 Toen stond Job op, verscheurde zijn mantel, schoor zijn hoofd kaal, viel ter aarde en wierp zich neder,21 zeggende: Naakt ben ik uit den schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik derwaarts wederkeren; de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd!22 In dit alles heeft Job niet gezondigd en tot God geen onvertogen woord gericht.