the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 34
1 Het woord dat van den Heer tot Jeremia is gekomen, terwijl Nebukadresar, de koning van Babel, zijn ganse leger en alle koninkrijken van het gebied waarover zijn arm heerste, en alle volken, tegen Jeruzalem en al haar steden krijgvoerden:2 Zo zegt de Heer, Israels god: Ga heen en zeg tot Sedekia, den koning van Juda: Zo spreekt de Heer: Zie, ik lever deze stad aan den koning van Babel over, die haar verbranden zal.3 En gijzelf zult aan zijn hand niet ontkomen, maar voorzeker gegrepen en aan hem overgeleverd worden; gij zult Babels koning zien oog In oog, en hij zal met u spreken van mond tot mond, en gij zult te Babel komen.4 Intussen, hoor het woord des Heeren, Sedekia, koning van Juda. Zo zegt de Heer u aangaande: Gij zult niet sterven door het zwaard;5 in vrede zult gij sterven; en gelijk men voor uw vaderen, de vroegere koningen, die voor u geweest zijn, een brand ontstoken heeft, zo zal men het ook voor u doen, en de weeklacht: Ach, heer! zal men over u aanheffen; want ik heb een woord gesproken, spreekt de Heer.6 De profeet Jeremia dan zeide tot Sedekia, den koning van Juda, al deze woorden te Jeruzalem;7 terwijl het leger van den koning van Babel krijgvoerde tegen Jeruzalem en de enige nog niet ingenomen steden van Juda, Lachis en Azeka, want dit waren de versterkte steden van Juda die overgebleven waren.
8 Het woord dat van den Heer tot Jeremia kwam, nadat koning Sedekia met al het volk te Jeruzalem de overeenkomst had aangegaan waarbij hun de verplichting tot vrijlating werd aangezegd:9 dat ieder zijn Hebreeuwschen slaaf en zijn Hebreeuwsche slavin als vrijen zou laten heengaan zodat niemand zich door hen, door een Judeeschen stamgenoot, zou doen dienen.10 Alle vorsten en het ganse volk, die tot de verbintenis waren toegetreden om elk zijn slaaf en zijn slavin als vrijen te laten heengaan, zodat men zich voortaan niet meer door hen zou doen dienen, hadden er naar geluisterd en hen laten gaan;11 doch achterna waren zij er op teruggekomen, en hadden zij de slaven en slavinnen die zij als vrijen hadden laten heengaan teruggehaald en weder in dienstbaarheid gebracht als slaven en slavinnen.12 Toen kwam Jeremia het woord des Heeren tot Jeremia:13 Zo zegt de Heer, Israels god: Ik heb voor uw vaderen, toen ik hen uit Egypteland, uit het slavenhuis, uitleidde, dit vastgesteld:14 Elk zevende jaar zal ieder van u zijn Hebreeuwschen stamgenoot die zich aan u verkoopt laten gaan; hij zal u zes jaar dienen, dan zult gij hem als vrij man van u laten gaan. Maar uw vaderen hebben naar mij niet geluisterd noch het oor geneigd.15 Gij nu waart heden tot inkeer gekomen en hadt gedaan wat recht is in mijn oog, door elkander de verplichting tot vrijlating aan te zeggen; gij hebt de verbintenis aangegaan voor mijn aangezicht, in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen.16 Maar gij kwaamt er op terug en ontheiligdet mijn naam: elk van u haalde zijn slaaf en zijn slavin terug, die gij als vrijen hadt laten gaan waarheen zij wilden, en bracht hen weer in dienstbaarheid, opdat zij u tot slaven en slavinnen zouden zijn.17 Daarom zegt de Heer aldus: Gij hebt naar mij niet geluisterd om elkander de verplichting tot vrijlating aan te zeggen; zie, nu zeg ik u een vrijlating aan, spreekt de Heer, u overleverend aan het zwaard, de pest en den honger: ik zal u maken ten speelbal voor alle koninkrijken der aarde;18 ik zal de mannen die het door mij vastgestelde hebben overtreden, omdat zij den inhoud der verbintenis die zij voor mijn aangezicht hadden aangegaan niet hebben gestandgedaan,19 de vorsten van Juda en Jeruzalem, de kamerlingen en de priesters en al het volk, die zijn gegaan tussen de stukken van den stier door, welken zij in tweeen hebben gehouwen en tussen welks stukken zij door zijn gegaan;20 ik zal hen overleveren aan hun vijanden en aan wie hun naar het leven staan; en hun lijken zullen strekken tot spijs voor het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde.21 En Sedekia, den koning van Juda, en zijn vorsten zal ik overleveren aan hun vijanden en aan wie hun naar het leven staan, en aan het leger van Babels koning, dat van u is weggetrokken.22 Zie, ik geef last, spreekt de Heer, en doe hen terugkeren naar deze stad; zij zullen tegen haar krijgvoeren, haar innemen en verbranden; en Juda's steden verkeer ik in een woestenij, gans onbewoond.